In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had verzocht om een zorgregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de zwaarwegende belangen van de minderjarige zich verzetten tegen het vaststellen van een dergelijke regeling. De rechtbank stelde vast dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het gezinssysteem van de moeder zou instorten als het verzoek van de vader werd toegewezen. Er was geen draagvlak binnen het gezin voor contactherstel en de vader had niet de nodige hulpverlening ingezet om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen.
De procedure was eerder op 23 december 2020 gestart, waarbij de Raad was verzocht om onderzoek te doen naar de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank had de beslissing over de zorgregeling pro forma aangehouden. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de vader niet openstond voor hulpverlening en dat zijn eerdere acties een negatieve invloed hadden op de minderjarige. De rechtbank benadrukte dat het belangrijk is dat het beeld van de vader bij de minderjarige op termijn positief kan worden bijgesteld, maar dat dit initiatief van de vader moet komen, zonder de minderjarige te belasten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen, met de overweging dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de huidige situatie veel vraagt van de draagkracht van de moeder, die zelf ook met problemen kampt.