ECLI:NL:RBNHO:2020:11844

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/15/298866 / FA RK 20-430
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot zorgregeling tussen vader en minderjarige wegens zwaarwegende belangen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had verzocht om een zorgregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de zwaarwegende belangen van de minderjarige zich verzetten tegen het vaststellen van een dergelijke regeling. De rechtbank stelde vast dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het gezinssysteem van de moeder zou instorten als het verzoek van de vader werd toegewezen. Er was geen draagvlak binnen het gezin voor contactherstel en de vader had niet de nodige hulpverlening ingezet om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen.

De procedure was eerder op 23 december 2020 gestart, waarbij de Raad was verzocht om onderzoek te doen naar de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank had de beslissing over de zorgregeling pro forma aangehouden. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de vader niet openstond voor hulpverlening en dat zijn eerdere acties een negatieve invloed hadden op de minderjarige. De rechtbank benadrukte dat het belangrijk is dat het beeld van de vader bij de minderjarige op termijn positief kan worden bijgesteld, maar dat dit initiatief van de vader moet komen, zonder de minderjarige te belasten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen, met de overweging dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de huidige situatie veel vraagt van de draagkracht van de moeder, die zelf ook met problemen kampt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/298866 / FA RK 20-430
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Riezebos, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar,
--betreffende--
[kind], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
In deze zaak is eerder beschikking gegeven op 23 december 2020. Voor een weergave van het verloop van de procedure, de feiten tot de datum van deze beschikking, de verzoeken van de vader en de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de inhoud daarvan.
1.2.
Bij voormelde beschikking van 23 december 2020 is, voor zover hier van belang, de Raad verzocht onderzoek te doen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en de rechtbank terzake te adviseren. Daarnaast is bepaald dat de beslissing over de zorgregeling pro forma wordt aangehouden tot 24 maart 2021.
1.3.
Op 15 juli 2021 heeft de rechtbank het rapport van de Raad van 14 juli 2021 ontvangen. Bij F9-formulier van 18 augustus 2021 heeft de man een aanvullende bijlage overgelegd. De vrouw heeft bij F9-formulier van 20 augustus 2021 een aanvullende bijlage overgelegd waarbij zij reageert op het Raadsrapport.
1.4.
De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2021 in
aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs en
de advocaat van de vader, mr. F. Riezebos. Voorts was als informant aanwezig mevrouw [naam]
, namens de Raad. De moeder is ter zitting tevens bijgestaan door mevrouw A. Roslon,
tolk in de Poolse taal . De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting
verschenen.

2.verdere beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht
2.1.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de moeder, de vader en [de minderjarige] de Poolse nationaliteit bezitten. Het verzoek betreft een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis). Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
2.2.
Nu [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht toepasselijk.
zorgregeling
2.3.
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de vader om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de volgende zorgregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige:
  • de eerste maand iedere zaterdag van 15.00 uur tot 17.00 uur;
  • de tweede maand iedere zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur;
  • de derde maand een keer per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 15.00 uur;
  • vanaf de vierde maand een keer per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
waarbij vanaf de vierde maand tevens de volgende vakantieregeling in werking treedt en de minderjarige bij de vader verblijft:
  • iedere herfstvakantie van zaterdag 10.00 uur tot de week erna zondag 19.00 uur;
  • de tweede week van de meivakantie van zaterdag 10.00 uur tot de week erna zondag 19.00 uur;
  • iedere kerstvakantie vijf dagen, waarbij in ieder geval een kerstdag bij de vader wordt doorgebracht; en
  • in de zomervakantie twee weken aansluitend van zaterdag 10.00 uur tot de zondag twee weken erna 19.00 uur.
De visie van de Raad
2.4.
De Raad adviseert in het Raadsrapport aan de rechtbank om de beslissing omtrent de zorgregeling aan te houden voor de duur van negen maanden in afwachting van de resultaten van de in te zetten hulpverlening. Hierna zal de Raad een definitief advies over de zorgregeling kunnen uitbrengen, ook zal er dan opnieuw gekeken worden of de hulpverlening binnen het vrijwillige kader voldoende toereikend is (geweest). De Raad acht het van belang dat er weer contact komt tussen de minderjarige en de vader en dat de minderjarige zelf een beeld kan vormen over zijn vader. Voor de vader is het van belang om door middel van hulpverlening in te zien wat zijn handelen/nalaten heeft gedaan met zijn zoon. Het zou goed zijn wanneer de vader handvatten krijgt om verwachtingen te managen en teleurstellingen te voorkomen bij zichzelf, maar ook bij de minderjarige, voordat hij het contact aangaat met de minderjarige. De vader moet laten zien wat zijn intenties zijn ten aanzien van de minderjarige en eventueel ook ten aanzien van zijn zus [naam] . Het Centrum voor jeugd en gezin (CJG) of het Wijkteam kan hierin opnieuw een rol spelen. Voor de moeder is belangrijk dat zij ondersteuning krijgt om het verleden te verwerken en om de minderjarige te kunnen begeleiden in het contact met de vader. Ook is van belang dat zij leert hoe zij de minderjarige kan steunen en faciliteren in de eventuele vragen en wensen die hij heeft ten aanzien van zijn vader.
2.5.
Ter zitting heeft de Raad aangevuld dat wordt gezien dat de moeder veel werk verzet en hard werkt. Zij doet er momenteel alles aan om haar gezin draaiende te houden. Zij wil haar kinderen beschermen tegen de onrust die ontstaat als de vader opnieuw in het leven van de kinderen komt. De Raad is van mening dat contactherstel tussen de minderjarige en de vader belangrijk is omdat de minderjarige nu opgroeit met een negatief beeld over zijn vader. De vader moet hiervoor wel eerst laten zien wat zijn intenties zijn en hiervoor zelf de hulpverlening opzoeken om zich te laten begeleiden. De spreekwoordelijke bal ligt bij de vader.
Het standpunt van de vader
2.6.
Ter zitting is namens de vader naar voren gebracht dat de vader moeite heeft met hulpverlening en hierin moet worden begeleid. Daarom kan van de vader niet worden verwacht dat hij op eigen initiatief de hulpverlening opzoekt. De minderjarige is pas zes jaar oud en het is in zijn belang om contact te hebben met de vader. De vader wil nog altijd graag contact met de minderjarige
Het standpunt van de moeder
2.7.
Ter zitting is door of namens de moeder naar voren gebracht dat de vader op de verjaardag van de minderjarige ineens voor de deur stond met een cadeau. De minderjarige deed de deur open maar wist niet wie de man aan de deur was. De moeder heeft later aan de minderjarige uitgelegd dat de man aan de deur zijn vader was. Sindsdien vindt de minderjarige het eng om in de kamer te komen, durft hij de deur niet meer open te doen en heeft hij nachtmerries. De moeder geeft aan dat het met haar dochter [naam] ook niet goed gaat. De vader is dichterbij komen wonen en heeft [zus] op straat aangesproken. De moeder maakt zich ernstige zorgen om [zus] omdat zij automutileert. De moeder heeft direct hulpverlening ingeschakeld voor de minderjarigen. De vader heeft daarna niets meer van zich laten horen. De vader heeft al veel kansen gehad om zich aan te melden bij de hulpverlening maar laat dit constant na. Het ging het afgelopen jaar goed met de moeder en de minderjarigen maar na het incident van afgelopen zomer lijkt het alsof de problematiek weer vanaf het begin moet worden opgelost. Het is niet in het belang van de minderjarige om het verzoek van de vader toe te wijzen. Het aanhouden van de zaak, in afwachting van de hulpverlening, is ook niet wenselijk omdat de vader al veel kansen heeft gehad en de procedure als een donderwolk boven het hoofd van de moeder blijft hangen. De moeder doet er momenteel alles aan om haar gezinssysteem draaiende te houden.
De rechtbank
2.8.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe wordt, gelet op artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en onder a, de beslissing gerekend over de zorgregeling. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.9.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling af en overweegt hiertoe als volgt.
2.10.
De relatie tussen partijen heeft zich in het verleden gekenmerkt door huiselijk geweld vanuit de vader richting de moeder. De moeder is in het bijzijn van de minderjarige en zijn zus [naam] , mishandeld door de vader. De vader is hiervoor veroordeeld. Sinds mei 2018 is er geen contact meer geweest tussen de minderjarige en de vader. De minderjarige heeft bij de hulpverlening aangegeven dat zijn enige beeld van de vader een schreeuwende, agressieve man is en dat dit beeld angsten bij hem oproept. Ook de moeder en [zus] zijn bang voor de vader. De acties van de vader van de afgelopen periode leveren veel spanning op binnen het gezin van de moeder. Dit heeft tot gevolg dat zowel [de minderjarige] als [zus] weer in hulpverleningstrajecten zitten en ook de moeder bezoekt een psycholoog. De vader lijkt niet te beseffen dat deze acties juist een negatieve invloed hebben op de minderjarige en op zijn vaderbeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vader momenteel niet kan aansluiten bij wat de minderjarige nodig heeft.
2.11.
Daarnaast is het de rechtbank duidelijk geworden dat de vader niet open staat voor de nodige hulpverlening. Eerder is Veilig Thuis betrokken geweest, is vanuit de gemeente intensieve hulpverlening ingezet en heeft de vader toegezegd dat hij zich aan zou melden bij de Brijder. Het verweer van de advocaat van de vader dat het initiatief niet bij de vader neergelegd kan worden omdat hij hierin begeleid dient te worden kan de rechtbank niet volgen. De vader is de afgelopen jaren meerdere keren bij de hand genomen, zodat een hulpverleningstraject gestart kon worden. Laatstelijk na het uitkomen van het Raadsrapport dit jaar. De vader heeft aan geen enkel van deze trajecten zijn medewerking verleend of zich überhaupt aangemeld. De vader is ook ter zitting zonder afbericht niet verschenen terwijl zijn advocaat hem heeft herinnerd aan de zitting en voorafgaand aan de zitting meerdere keren contact heeft proberen op te nemen met zowel de vader als de werkgever van de vader om in contact met de vader te komen. De rechtbank is van oordeel dat momenteel alle mogelijkheden tot vrijwillige hulpverlening om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen zijn uitgeput.
2.12.
Tevens stelt de rechtbank vast dat de huidige situatie veel vraagt van de draagkracht van de moeder. De moeder ondersteunt de minderjarigen zo goed als zij kan, terwijl zij zelf aan het revalideren is van een ernstig ongeval. De rechtbank acht het van belang dat de moeder, die volledig voor de minderjarigen zorgt, overeind blijft en niet geconfronteerd blijft worden met beloftes vanuit de vader, die hij niet waarmaakt.
2.13.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat zwaarwegende belangen van de minderjarige zich verzetten tegen het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige. Het risico dat het gezinssysteem bij de moeder instort wanneer het verzoek van de vader wordt toegewezen, dan wel wederom wordt aangehouden, is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar groot. Meewegende dat binnen het gezin geen enkel draagvlak is voor contactherstel, dat de vader niet kan aansluiten bij wat de minderjarige nodig heeft en hiervoor ook niet de nodige hulpverlening heeft ingezet, maakt dat het verzoek van de vader wordt afgewezen.
2.14.
De rechtbank wil benadrukken dat het belangrijk is dat het beeld dat de minderjarige van de vader heeft op den duur positief kan worden bijgesteld. Het is aan de vader om hier initiatief in te nemen, zonder de minderjarige te belasten. Hij dient hiervoor hulpverlening en begeleiding te zoeken, aan zichzelf te werken en in kleine stapjes en in overleg met de hulpverlening te werken aan het toewerken naar contactherstel op termijn. Zo zou de vader kunnen beginnen met het sturen van een kaartje met kerst of de verjaardag van de minderjarige met een tekst die niet belastend is voor de minderjarige en waarin hij geen druk op de minderjarige legt. De vader dient de minderjarige niet op te zoeken maar te respecteren dat die nu vooral rust nodig heeft.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de vader tot het vaststelling van een zorgregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.