ECLI:NL:RBNHO:2020:11897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/294680 / HA ZA 19-651
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurder voor sponsorbijdrage na beëindiging overeenkomst

In deze civiele zaak vordert InBev Nederland N.V. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 39.028,68, vermeerderd met rente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op twee sponsorovereenkomsten die InBev heeft gesloten met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] haar horecabedrijf heeft beëindigd, waardoor InBev aanspraak kan maken op terugbetaling van de nog niet vervallen sponsorbijdragen. [gedaagde sub 2] heeft zich bij een addendum hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de vordering van InBev op [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat InBev de overeenkomst met [gedaagde sub 1] rechtsgeldig heeft ontbonden en dat [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering van InBev, mits bewezen kan worden dat hij de ondertekening van het addendum heeft gedaan. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door InBev.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/294680 / HA ZA 19-651
Vonnis van 16 september 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap
INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. E.T. van den Hout te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te Schagen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Partijen zullen hierna respectievelijk Inbev, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2019;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 22 januari 2020;
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2020 met de daarin genoemde stukken;
  • de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
InBev is een brouwer en leverancier van bier.
2.2.
[gedaagde sub 2] was en is bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap [De B.V.] (hierna: [De B.V.] ). [De B.V.] heeft tot medio maart 2018 een restaurant geëxploiteerd. [De B.V.] is op 14 februari 2017 met InBev een schriftelijke overeenkomst (contractnummer [nummer 1] ) aangegaan waarin InBev aan [De B.V.] bij vooruitbetaling een bedrag van
€ 20.000,- exclusief btw als “sponsoring” verstrekt voor een periode van 60 maanden. [De B.V.] verplichtte zich hierbij om gedurende 60 maanden exclusief (via groothandel Veldboer) bier en drank af te nemen van InBev. In geval van beëindiging van de overeenkomst dienen de resterende maandtermijnen voor de sponsorbijdrage per direct aan InBev te worden terugbetaald.
2.3.
Omdat [De B.V.] haar activiteiten per (in ieder geval) 1 mei 2018 had gestaakt, heeft InBev de overeenkomst met [De B.V.] op grond van artikel 1.15 lid 1 sub d van de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden van InBev (hierna: AV) per 1 mei 2018 beëindigd. Bij factuur van 31 oktober 2018 aan [De B.V.] heeft InBev aanspraak gemaakt op terugbetaling van een bedrag van € 18.150,-wegens niet-verstreken sponsortermijnen.
2.4.
[gedaagde sub 2] is ook bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] . Vanaf 1 april 2018 exploiteerde [gedaagde sub 1] een restaurant op het adres [adres 1] te Heerhugowaard. [gedaagde sub 1] is op 1 mei 2018 met InBev een schriftelijke overeenkomst (contractnummer [nummer 2] ) aangegaan waarin InBev aan [gedaagde sub 1] bij vooruitbetaling een bedrag van € 20.000,- als “sponsoring” verstrekt voor een periode van 60 maanden. Op deze overeenkomst zijn ook de hiervoor genoemde algemene voorwaarden van InBev toepasselijk.
2.5.
[gedaagde sub 1] heeft de exploitatie van het restaurant aan het [naam] per 1 april 2019 gestaakt. Per augustus 2019 is [gedaagde sub 1] een café-restaurant gaan huren aan de [adres 2] te Oudesluis. Het was de bedoeling om het restaurant en een in het pand aanwezige snackbar per medio november 2019 te gaan exploiteren onder de naam [snackbar] . De keuken van [snackbar] wordt inmiddels wel gebruikt (voor bestellingen van klanten). De (overigens) voor de exploitatie benodigde vergunningen zijn nog niet afgegeven.
2.6.
Stellende dat [gedaagde sub 1] haar bedrijf aan [het strand] heeft gestaakt, heeft InBev bij brief van 8 mei 2019 de overeenkomst met [gedaagde sub 1] beëindigd met ingang van 31 maart 2019. Bij factuur van 13 mei 2019 aan [gedaagde sub 1] heeft InBev aanspraak gemaakt op terugbetaling van een bedrag van € 19.763,33, wegens niet-verstreken sponsortermijnen.
2.7.
Op 1 mei 2018 heeft [gedaagde sub 2] in ieder geval een addendum ondertekend bij contractnummer [nummer 2] (met [gedaagde sub 1] ) waarin hij zich persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de vordering van InBev uit hoofde van die overeenkomst op [gedaagde sub 1] .

3.Het geschil

3.1.
Inbev vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 39.028,68 te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2.
InBev voert daartoe aan dat zij met [De B.V.] een sponsorovereenkomst is aangegaan die wegens de bedrijfsbeeindiging door [De B.V.] is ontbonden. InBev maakt daarom aanspraak op terugbetaling van de nog niet vervallen sponsorbijdragen ten bedrage van € 18.150,-. InBev is met [gedaagde sub 1] overeengekomen dat zij de schuld van [De B.V.] zou overnemen. Bij schriftelijke overeenkomst, door [gedaagde sub 2] ondertekend op 1 mei 2018, heeft [gedaagde sub 2] zich bovendien hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor die vordering.
Ook met [gedaagde sub 1] heeft InBev een sponsorovereenkomst gesloten. Omdat [gedaagde sub 1] haar bedrijf op 31 maart 2019 heeft beëindigd, dient ook zij niet-verstreken sponsorbijdragen aan InBev terug te betalen. Het gaat om een bedrag van € 19.763,33. Ook voor deze vordering heeft [gedaagde sub 2] zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Rekening houdend met een drietal creditfacturen van in totaal € 1.190,63, heeft InBev in hoofdsom € 36.722,70 hoofdelijk van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te vorderen. Wegens hun verzuim dienen zij tevens wettelijke rente (tot dagvaarding € 1.163,75) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.142,23) te betalen.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Kort gezegd betwist [gedaagde sub 2] dat hij zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de vordering van InBev op [De B.V.] . Het door InBev overgelegde addendum bevat wel een handtekening die van hem afkomstig zou zijn, maar die handtekening is niet de zijne. Onjuist is verder dat [gedaagde sub 1] de schuld van [De B.V.] heeft overgenomen.
Betreffende de sponsorovereenkomst met [gedaagde sub 1] stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [gedaagde sub 1] haar bedrijf niet heeft beëindigd maar elders heeft voortgezet. InBev was niet gerechtigd de sponsorovereenkomst te ontbinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde zijn in deze zaak de vordering van InBev in verband met de overeenkomst met [De B.V.] (contractnummer [nummer 1] ) en de vordering van InBev in verband met de overeenkomst met [gedaagde sub 1] (contractnummer [nummer 2] ). De rechtbank zal ze afzonderlijk bespreken.
Contract [nummer 1] met [De B.V.]
4.2.
Niet in geschil is dat InBev de overeenkomst met [De B.V.] rechtsgeldig heeft beëindigd en dat zij een vordering op [De B.V.] heeft van € 18.150,- wegens niet-verstreken sponsortermijnen. In geschil is (i) of [gedaagde sub 1] de schuld van [De B.V.] heeft overgenomen en (ii) of [gedaagde sub 2] zich op 1 mei 2018 hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de vordering van InBev op [De B.V.] .
4.3.
Volgens InBev heeft [gedaagde sub 1] zich mede aansprakelijk gesteld voor de schuld van [De B.V.] . Dit zou blijken uit een emailwisseling tussen InBev en [gedaagde sub 2] op 14 december 2018.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daartegen aangevoerd dat [gedaagde sub 2] op 14 december 2018 slechts toestemming heeft gegeven voor het opstellen van een conceptovereenkomst met de door InBev genoemde strekking en dat hij de conceptovereenkomst daarna nog zou kunnen beoordelen voordat hij akkoord zou gaan. Die conceptovereenkomst heeft InBev nimmer toegezonden. Er is dan ook geen rechtens afdwingbare overeenkomst tot schuldoverneming tot stand gekomen, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 14 december 2018 om 17.37 uur schreef mevrouw [M.] per e-mail namens InBev aan [gedaagde sub 2] : “
Met uw akkoord kunnen we een overeenkomst opstellen waarmee we de restant sponsor fee kunnen overzetten van (…) [De B.V.] naar (…) [gedaagde sub 1] BV. Klopt het dat u de enige tekenbevoegde bent voor de beide BV’s? Als u mij per mail kunt laten weten of dit voor u akkoord is dan kan ik mijn collega vragen die stukken op te maken. Graag overleg ik dan dinsdag met u over de betaalregeling waarmee de fee zal worden terugbetaald.
Op 14 december 2018 om 18.39 uur schreef [gedaagde sub 2] in antwoord op genoemde mail aan [M.] :

Accoord en ja enig bevoegd.
4.5.
Weliswaar kan aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden toegegeven dat de bedoelde schriftelijke overeenkomst nooit door InBev aan [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] is toegestuurd en vervolgens is ondertekend, maar dat is voor de totstandkoming van de overeenkomst tot schuldoverneming ook niet nodig. Op 14 december 2018 zijn InBev, [De B.V.] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] immers de essentialia van de schuldoverneming overeengekomen. Niet gebleken is - en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daar ook niets concreets over aangevoerd - over welke punten nog nadere overeenstemming zou moeten volgen. De conclusie is dat [gedaagde sub 1] de schuld van [De B.V.] bij InBev heeft overgenomen en aansprakelijk is voor de vordering van InBev uit hoofde van de overeenkomst [nummer 1] .
4.6.
Haar stelling dat ook [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor deze vordering, heeft InBev onderbouwd door overlegging van
Addendum bij contract [nummer 1]dat op 1 mei 2018 door [gedaagde sub 2] zou zijn ondertekend. Niet in geschil is dat uit de tekst van dat addendum volgt dat [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van [De B.V.] bij Inbev. Verder staat er bij de naam van [gedaagde sub 2] een handtekening. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten echter dat partijen dit zijn overeengekomen. [gedaagde sub 2] betwist bovendien stellig dat de handtekening op dat addendum de zijne is.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat het door InBev overgelegde addendum waarop zij zich beroept een onderhandse akte is in de zin van artikel 156 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 157 lid 2 Rv bepaalt dat een authentieke of onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring.
Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
4.8.
Omdat [gedaagde sub 2] de ondertekening van het door InBev overgelegde addendum stellig ontkent en niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is, komt daaraan geen dwingend bewijs toe. Dat betekent dat InBev alsnog dient te bewijzen dat een overeenkomst met de in het addendum genoemde inhoud tot stand is gekomen dan wel dat [gedaagde sub 2] de ondertekenaar van het addendum is. De rechtbank zal InBev daartoe de gelegenheid geven.
contract [nummer 2] met [gedaagde sub 1]
4.9.
Waar het gaat over dit contract is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor eventuele vorderingen van InBev uit hoofde van dit contract en dat [gedaagde sub 2] zich door ondertekening van het Addendum bij dit contract persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor deze schuld. Partijen twisten over de vraag of InBev bevoegd was de overeenkomst te beëindigen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vinden van niet omdat [gedaagde sub 1] de exploitatie van haar onderneming niet heeft gestaakt, maar na beëindiging van de exploitatie op het adres [naam] , heeft voortgezet. Eerst vanuit de keuken van [gedaagde sub 2] en vervolgens op het adres [adres 2] te Oudesluis.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De overeenkomst die ter beoordeling voorligt heeft tot doel de exclusieve belevering van haar bieren door InBev (via groothandel Veldboer) ten behoeve van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Niet in geschil is, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daartegen onvoldoende aangevoerd, dat de overeenkomst tussen InBev en [gedaagde sub 1] is gesloten met het oog op de exploitatie door [gedaagde sub 1] van de horecalocatie [adres 1] te Heerhugowaard. Onder horeca moet worden verstaan hotel, restaurant en/of café.
In de overeenkomst is vastgelegd welke producten [gedaagde sub 1] zal afnemen en op welke kortingen zij aanspraak zal kunnen maken. In verband hiermee verstrekt InBev aan [gedaagde sub 1] een sponsorbijdrage ter grootte van € 20.000,- voor een periode van 60 maanden. In de overeenkomst is bepaald dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, “
om welke reden dan ook”, [gedaagde sub 1] per direct het nog niet afgeschreven gedeelte van die bijdrage verschuldigd is. Volgens artikel 1.15 lid 1 sub d. kan InBev de overeenkomst ontbinden “
indien het door u uitgeoefende bedrijf wordt gestaakt”. Weliswaar staat in de overeenkomst noch in de daarbij horende algemene voorwaarden een definitie van het begrip “
bedrijf”, maar uit de tekst en strekking van de overeenkomst kan niet anders worden afgeleid dat onder “
bedrijf” moet worden verstaan een op een bepaalde locatie uitgeoefende, horecaonderneming.
4.11.
Vast staat dat de overeenkomst tussen InBev en [gedaagde sub 1] is gesloten in verband met de exploitatie door [gedaagde sub 1] van de horecalocatie [adres 1] te Heerhugowaard en dat de exploitatie van die horecalocatie door [gedaagde sub 1] per 1 april 2019 is gestaakt. Weliswaar kan worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] daarna vanuit de woning van [gedaagde sub 2] enige cateringsactiviteiten is gaan of blijven verrichten, maar dat is niet te beschouwen als een horeca-activiteit. Laat staan als een horeca-activiteit op de locatie [het strand] . Vast staat aldus dat het door [gedaagde sub 1] uitgeoefende bedrijf (gevestigd aan [adres 1] ) is gestaakt als bedoeld in de AV en dat InBev bevoegd was de overeenkomst met [gedaagde sub 1] te ontbinden.
4.12.
Dat [gedaagde sub 1] sinds augustus 2019 een horecalocatie huurt aan de [adres 2] te Oudesluis, maakt dat niet anders. Eventuele exploitatie van die horecalocatie is niet de voortzetting van het eerdere bedrijf dat gevestigd was aan het [het strand] , maar een nieuw bedrijf. Dit nog daargelaten dat uit hetgeen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd niet valt af te leiden dat [gedaagde sub 1] de nieuwe locatie thans als horecalocatie exploiteert. De benodigde vergunningen daarvoor ontbreken immers (nog).
4.13.
Nu InBev bevoegd was de overeenkomst met [gedaagde sub 1] te ontbinden, kan zij aanspraak maken op terugbetaling van de nog niet vervallen sponsorbijdrage. Die bedraagt, zo heeft InBev onbetwist aangevoerd, € 19.763,33. Naast [gedaagde sub 1] heeft ook [gedaagde sub 2] zich hoofdelijk voor deze vordering aansprakelijk gesteld, zodat de vordering betreffende deze overeenkomst zowel tegen [gedaagde sub 1] als tegen [gedaagde sub 2] (hoofdelijk) kan worden toegewezen.
Slotsom
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] in verband met de afwikkeling van contractnummer [nummer 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor betaling aan InBev van een bedrag van in hoofdsom € 19.763,33. [gedaagde sub 1] dient daarnaast in verband met de afwikkeling van contractnummer [nummer 1] aan InBev te betalen € 18.150,-. Of [gedaagde sub 2] voor die laatste vordering mede aansprakelijk is, hangt af van de uitkomst van het door InBev te leveren bewijs.
4.15.
Voordat de rechtbank verder beslist, krijgt InBev de gelegenheid te bewijzen dat een overeenkomst met de in het addendum bij contract [nummer 1] genoemde inhoud (productie 9 bij dagvaarding) tot stand is gekomen dan wel dat [gedaagde sub 2] de ondertekenaar van dat document is.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt InBev op te bewijzen hetgeen hiervoor onder 4.15 als te bewijzen is geformuleerd,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 september 2020voor uitlating door InBev of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat InBev, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat InBev, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2020 tot en met maart 2021 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.H. Gisolf in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan Kruseman van Eltenweg 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020. [1] FORMULIER DATUMBEPALING
Lokale instructie aan concipiënt, bijv:
Instructies aan de concipiënt: print dit formulier uit en lever het samen met het griffiedossier en de uitspraak in bij de griffiemedewerker die met de datumbepaling is belast.
Na het uitprinten mag je dit formulier verwijderen uit dit bestand. Het moet in ieder geval zijn verwijderd in de definitieve versie van de uitspraak, die wordt opgeslagen in de map met uitgesproken vonnissen.
Standaardtekst waarbij via de wizard gegevens uit de beslissing worden ingevuld (zaaknummer hoeft niet omdat dat al in de koptekst staat):
LET OP: het bestand "formulier datumbepaling 2" is nodig omdat daarin andere velden worden gebruikt.
Uitspraak: 16 september 2020
Rechter zitting: mr. J.H. Gisolf
Plaats zitting: gerechtsgebouw
Als de hierna vermelde documentvariabelen uit dit formulier worden verwijderd, moeten ze ook uit het variabelenoverzicht worden verwijderd om te voorkomen dat ze later als niet ingevulde variabelen problemen opleveren (knop Invoegen documentvariabelen op de werkbalk Justword Beheer, klik op huidige document, klik op te overbodige variabelen en dan op Verwijderen)
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die het verhinderdagensysteem hanteren:
Roldatum opgave verhinderdata: 30 september 2020
Verhinderdata van oktober 2020 tot maart 2021
Zitting op: [zitting1_dag]
Duur zitting: [zitting1_duur]
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die systeem direct datumbepaling hanteren (te verwijderen als dit formulier dan juist is bedoeld voor instructies van de concipiënt aan een andere medewerker die de datum moet vaststellen):
Datum zitting: [zitting1_datum] van [zitting1_begintijd] tot [zitting1_eindtijd]
Hier lokale instructies opnemen t.b.v. de ontvanger van dit formulier. Let op dat dit formulier voor alle soorten zittingen wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:
Zittingzaal: groot / klein
Bijstand parketpolitie: ja / nee
Dienstwagen reserveren: ja / nee
Wensen ivm griffier:
Wensen ivm termijn waarop zitting gepland wordt:
Wensen ivm duur zitting:
Overige wensen / instructies:

Voetnoten

1.type: JG