ECLI:NL:RBNHO:2020:11898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/295068 / HA ZA 19-668
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van verdeling in echtscheidingsconvenant en onrechtmatig beslag

In deze zaak vorderde de vrouw de vernietiging van de verdeling en verrekening zoals vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, dat tussen partijen was gesloten na hun echtscheiding. De vrouw stelde dat zij gedwaald had over de waarde van de te verdelen goederen, waaronder de echtelijke woning en een boot, en dat er sprake was van bedrog door de man. De rechtbank oordeelde dat het convenant niet vernietigbaar was, omdat de vrouw haar recht op vernietiging had prijsgegeven door het convenant te ondertekenen, ondanks de bestaande onzekerheid over de waarde van de goederen. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af en verklaarde het door haar gelegde beslag op de woning onrechtmatig. De man werd in het gelijk gesteld en de vrouw werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de man. De uitspraak benadrukt de betekenis van vaststellingsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder deze vernietigbaar kunnen zijn, evenals de gevolgen van onrechtmatig beslag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/295068 / HA ZA 19-668
Vonnis van 1 juli 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.C.M. Kortman te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H. Eijer te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 januari 2020;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2020 met de daarin genoemde stukken;
  • de brief met bijlagen van mr. Kortman d.d. 22 juni 2020;
  • de brief van mr. Eijer d.d. 23 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 12 oktober 1984 gehuwd. Partijen hebben huwelijksvoorwaarden laten opmaken.
2.2.
Uit de akte wijziging huwelijksvoorwaarden van 16 april 2012 blijkt het volgende (artikel 5):
Lid 1: “Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door overlijden of echtscheiding (…) of indien tussen echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt een verrekening plaats, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien de wettelijke gemeenschap van goederen tussen hen zou hebben bestaan.
In voormelde verrekening worden in geval van overlijden wél doch in de overige gevallen niet betrokken de goederen en de vruchten daarvan, welke door de echtgenoten ten huwelijk zijn aangebracht of krachtens vererving, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen.
Voorts wordt in voormelde verrekening niet betrokken het totaal van de premies, koopsommen, en (polis)kosten van levens- en ongevallenverzekering voor zover die door een echtgenoot die als begunstigde op de polis staat vermeld, zijn betaald dan wel voor diens rekening zijn gekomen, zulks vermeerderd met het renteverlies terzake. Met het oog hierop zal het vermogen van een echtgenoot casu quo diens nalatenschap worden vermeerderd met een bedrag gelijk aan de hiervoor bedoelde premies en koopsommen vermeerderd met het renteverlies terzake.
Lid 2: De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door overlijden of, in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand op de dag van het instellen van de vordering daartoe”.
2.3.
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 9 april 2014 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De beslissing over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is daarbij aangehouden. Vervolgens heeft de rechtbank bij (eind)beschikking van 1 juli 2015 de huwelijkse voorwaarden afgewikkeld. Uit die beschikking blijkt dat conform artikel 5.2 van de akte van huwelijksvoorwaarden als datum voor de waardering van de verrekening de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding en dat partijen deze stellen op 29 mei 2013.
De rechtbank heeft beslist, onder meer, dat:
  • de partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] (hierna: de woning) moet worden verkocht aan een derde;
  • de man de vrouw een bedrag dient te betalen van € 55.000,- (zegge: vijfenvijftigduizend euro) ter vergoeding van de helft van de waarde van de boot.
2.4.
De man heeft hoger beroep van deze beschikking ingesteld.
2.5.
Vervolgens zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden. De vrouw werd daarbij bijgestaan door de advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs. Die onderhandelingen hebben geleid tot overeenstemming tussen partijen. Partijen hebben die overeenstemming vastgelegd in een “echtscheidingsconvenant/vaststellingsovereenkomst”, door de man ondertekend op 29 mei 2016 en door de vrouw op 27 februari 2017 (hierna: het convenant).
Het convenant bepaalt, voor zover hier van belang:
“(…)
Peildatum samenstelling en waardering te verdelen en verrekenen vermogen
1.2
In de huwelijksvoorwaarden is overeengekomen dat als peildatum voor de samenstelling en waardering van het te verrekenen vermogen geldt de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, zijnde 29 mei 2013.
Te verrekenen en verdelen vermogen
1.3
Het te verrekenen vermogen was op de peildatum (tenzij een andere datum wordt vermeld) samengesteld als vermeld in onderstaande artikelen.
Echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats]
1.4.1
De man heeft in eigendom de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] . De waarde bedraagt € 450.000,-.
1.4.2
Op de in art. 1.4.1 genoemde onroerende zaak rust een schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening, afgesloten bij de ASR bank (…).
1.4.3
Gelet op het feit dat het niet mogelijk zal zijn om de vrouw te laten ontslaan uit haar verplichtingen uit hoofde van de lening waarvoor een hypotheek is gevestigd op de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] , zal de vrouw gedurende de periode waarin deze situatie zich voordoet hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de hypotheekschuld bij ASR. De man zal er al het mogelijke aan doen om er voor zorg te dragen dat de vrouw op de zo kortst mogelijke termijn wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, doch dit zal uiterlijk binnen vijf jaar na levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man, of eerder indien de man is gaan samenleven met een ander in de zin van art. 1:160 BW en/of indien de man een achterstand oploopt in de hypothecaire verplichtingen, dienen te geschieden. Indien de vrouw op die datum nog niet is ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid is zij gerechtigd verkoop van de woning te vorderen zodat de hypotheekschuld kan worden afgelost, dan wel kan
deze periode in onderling overleg schriftelijk worden verlengd. Gedurende haar periode van aansprakelijkheid vrijwaart de man de vrouw voor aanspraken uit de hypotheekschuld.
1.4.4
De restanthoofdsom van de in art. 1.4.2 genoemde hypothecaire geldlening bedraagt totaal € 312.336,-.
1.4.5
De man dient de vrouw de helft van de per saldo resterende overwaarde (waarde zoals genoemd in artikel 1.4.1 verminderd met de hypotheekschuld zoals genoemd in artikel 1.4.2) te voldoen.
1.4.6
Partijen hebben een levensverzekering afgesloten bij de ASR bank onder polisnummer 20015056, welke verpand is aan de onder 1.4.2 genoemde hypothecaire geldlening. Deze polis wordt toegedeeld aan de man.
(…)
Boot Jeanneau 40.3
1.7.1
Partijen constateren dat aan de man in eigendom toebehoort een boot uit 2006 van het merk Jeanneau 40.3.
(…)
Totale verrekenvordering
1.11
Partijen verschillen met elkaar van mening over de hoogte van het per saldo door de man aan de vrouw verschuldigde bedrag terzake van voormelde (artikel 1.4 tot en met artikel 1.9) afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Ter beëindiging van onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag stellen partijen deze vast op een bedrag van € 130.000,-
Dit is een vaststellingsovereenkomst.
1.12
Voldoening van het in artikel 1.11 genoemde bedrag van € 130.000,- zal plaatsvinden in twee delen. Een bedrag ad. € 70.000,- zal binnen 14 dagen na ondertekening van dit convenant worden voldaan door storting op de rekening van de vrouw (…) bij gebreke waarvan dit convenant / vaststellingsovereenkomst in zijn geheel komt te vervallen (= ontbindende voorwaarde), en alle beslissingen uit de beschikking van 1 juli 2015 van de rechtbank Noord Holland, locatie Alkmaar, weer van kracht zijn.
1.13
Met betrekking tot het in artikel 1.11 genoemde bedrag zijn partijen overeengekomen dat man een bedrag ad. € 60.000,- aan de vrouw schuldig blijft en dat deze schuld wordt omgezet in een geldlening. Over het verschuldigde bedrag van € 60.000,- is de man met ingang van de datum van ondertekening van dit convenant aan de vrouw een rente verschuldigd van 2 % per jaar, maandelijks te voldoen.
De man zal de restschuld ad. € 60.000 aflossen in zes maandelijkse termijnen van € 10.000,-. De eerste termijn is verschuldigd op 1 september 2016, gevolgd door de tweede termijn op 1
oktober 2016, de derde termijn op 1 november 2016, vierde termijn op 1 december 2016, vijfde termijn op 1 januari 2017 en de zesde termijn op 1 februari 2017. Op de genoemde data dient de alsdan verschuldigde maandtermijn op de bankrekening van de vrouw zoals genoemd in artikel 1.12 te zijn bijgeschreven.
Indien de man niet tijdig de alsdan verschuldigde termijn aan de vrouw heeft voldaan, treedt dezelfde ontbindende voorwaarde in werking zoals genoemd in artikel 1.12, komt dit convenant / vaststellingsovereenkomst in zijn geheel te vervallen, en zijn alle beslissingen uit de beschikking van 1 juli 2015 van de rechtbank Noord Holland locatie Alkmaar d.d. 1 juli 2015 weer van kracht.
Het bedrag ad. € 60.000,- hetzij het alsdan resterende bedrag, is tot slot terstond ineens opeisbaar bij verkoop van de boot Jeanneau 40.3 aan derden.
(…)
Artikel 3 KWIJTING EN VRIJWARING
3.1
Partijen verklaren hierbij dat door uitvoering van de in dit convenant omschreven verdeling van de aan hen in eenvoudige mede-eigendom toebehorende goederen en door de in dit convenant geregelde verrekening, waartoe zij conform de notariële akte van huwelijksvoorwaarden verplicht zijn, met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan de op hen rustende verplichtingen hebben voldaan. Zij verklaren tevens dan ook dat zij, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
3.2
Partijen verklaren dat zij de in dit convenant vermelde waarde van de te verdelen c.q. te verrekenen vermogensbestanddelen naar beste weten hebben vastgesteld / doen vaststellen, Waardestijgingen en -dalingen komen ten goede aan, respectievelijk ten laste van degene die aan wie een vermogensbestanddeel is toegedeeld c.q. toebehoort.
(…)
Artikel 5. SLOTBEPALING
5.1
Met uitzondering van hetgeen is bepaald in artikel 1.12 en artikel 1.13 verbinden partijen zich deze overeenkomst noch geheel, noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan.
Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding.
(…)”
2.6.
Partijen hebben uitvoering gegeven aan het convenant en in dat kader is de woning ook aan de man toegedeeld.
2.6.1.
In 2019 heeft de man de woning te koop aangeboden. De vraagprijs bedroeg
€ 797.000,-.
2.7.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft (de huidige advocaat van) de vrouw de vernietiging van het convenant ingeroepen wegens dwaling.
2.8.
Op 26 juni 2019 heeft de vrouw conservatoir beslag doen leggen op de woning. Dat beslag is inmiddels opgeheven. De woning is verkocht en geleverd aan een derde. Van de verkoopopbrengst bevindt zich nog € 150.000,- onder de notaris.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. nietig verklaart de verdeling en verrekening bij convenant tussen partijen gesloten en getekend in de periode mei 2016 - februari 2017;
II. voor recht verklaart dat de vrouw heeft gedwaald omtrent deze verdeling dan wel dat er sprake is van gepleegd bedrog door de man;
III. voor recht verklaart dat de vrouw is benadeeld voor meer dan een kwart;
IV. de man veroordeelt tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 185.418,16 dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf mei 2016 dan wel februari 2017; en
V. de man veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de beslagkosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat in 2016 een regeling tot stand is gekomen waarbij de vrouw € 130.000,- aan liquiditeiten kon ontvangen. De vrouw heeft dit geaccepteerd om zo weer een nieuw bestaan te kunnen opbouwen. De vrouw is bij de verdeling en verrekening zoals vastgelegd in het convenant voor meer dan een kwart benadeeld. Uitgegaan is van een waarde van de woning van € 450.000,-. De waarde van de woning was ten tijde van de verdeling echter een veel hoger bedrag. Verder blijkt uit het convenant niet de waarde van de ASR-verzekering, die een afkoopwaarde van € 52.618,47 bleek te hebben. Tenslotte was de zeilboot gewaardeerd op € 110.000,- en is die maar voor een waarde van € 91.400,- in het convenant meegenomen. Het was de vrouw ten tijde van het aangaan van het convenant niet helder dat zij werd benadeeld. Omdat de vrouw voor meer dan een kwart is benadeeld, wordt zij vermoed te hebben gedwaald. Verder is de vrouw door de man bedrogen. Door zich op de WOZ-waarde van de woning te baseren en niet op de waarde in het economisch verkeer, heeft de man de vrouw bewogen tot het aangaan van het convenant, zulks mede gelet op haar moeilijke financiële situatie waar de man kennelijk op heeft ingespeeld en gebruik van heeft gemaakt.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft de vrouw de vernietiging van het convenant ingeroepen. Doordat het convenant is vernietigd, dient er alsnog tot verdeling en verrekening overgegaan te worden.
3.3.
De man voert verweer. Kort gezegd, betwist hij dat destijds is uitgegaan van onjuiste waarde. Tussen partijen is destijds onderhandeld, waarbij de vrouw werd bijgestaan door een advocaat, en dat heeft geleid tot het convenant. Het convenant is tevens als vaststellingsovereenkomst te beschouwen, waardoor partijen een einde aan hun geschil over de verdeling en verrekening hebben willen maken. De vrouw heeft daarbij niet gedwaald en de man heeft geen bedrog gepleegd. De huidige advocaat van de man heeft alle stukken over de gevoerde onderhandelingen ontvangen. De vrouw is desondanks, met het oog om een deel van de verkoopopbrengst van de woning te krijgen en zo de man schade toe te brengen, een procedure begonnen. Zij maakt misbruik van recht en dient daarom te worden veroordeeld in de reële proceskosten. Het door de vrouw gelegde beslag is onrechtmatig. De man leidt daardoor schade die door de vrouw moet worden vergoed.
3.4.
Het verweer van de man mondt uit in de volgende reconventionele vordering. Hij vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de vrouw misbruik maakt van bevoegdheid door de man in onderhavige procedure te betrekken en derhalve onrechtmatig handelt, waardoor zij jegens de man schadeplichtig is, waarbij de schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
voor recht verklaart dat het namens de vrouw gelegde beslag als opgeheven dient te worden beschouwd en de beslaglegging onrechtmatig is, waardoor zij jegens de man aansprakelijk is voor de daaruit voort vloeiende schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure in reconventie.
3.5.
De vrouw voert op haar beurt verweer tegen de vordering van de man.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
De vrouw heeft bij monde van haar advocaat op- dan wel aanmerkingen gemaakt op het proces-verbaal. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal een weergave van de waarneming van de rechtbank is van het ter zitting verhandelde. Niet wordt beoogd om alles wat gezegd wordt, woordelijk vast te leggen. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt vastgelegd wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling door de rechter relevant is.
Aan de brief van mr. Kortman zijn pleitnotities gehecht. Deze worden buiten beschouwing gelaten en maken geen deel uit van de processtukken. Deze pleitnotities zijn niet tijdens de comparitie overgelegd en evenmin voorgedragen. De (overige) door de vrouw gemaakte op- en aanmerkingen over het proces-verbaal zijn naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beslissing. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de op- en aanmerkingen.
4.3.
De vordering van de vrouw dat de rechtbank het convenant nietig verklaart, wordt afgewezen. De vrouw heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het convenant vernietigbaar is en zij heeft de vernietiging ingeroepen. Waarom het convenant nietig zou zijn, heeft zij niet toegelicht, zodat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
4.4.
In de kern voert de vrouw aan dat het convenant vernietigbaar is wegens dwaling dan wel bedrog door de man. Daarop ziet haar vordering onder II. De rechtbank zal daar later op ingaan.
Daarnaast vordert de vrouw dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij voor meer dan een-vierde is benadeeld (vordering III.). De vrouw verwijst daarbij (kennelijk) naar artikel 3:196 Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin is de bedoelde mate van benadeling een maatstaf bij de beoordeling van de vraag of de vrouw heeft gedwaald bij de totstandkoming van het convenant. De vaststelling dat de vrouw voor meer dan een kwart is of zou zijn benadeeld, heeft echter geen zelfstandig betekenis en de vrouw heeft dan ook geen belang bij een verklaring voor recht op dit punt. Ook de vordering onder III. wordt afgewezen.
4.5.
Terug naar de kern van de zaak, de vordering van de vrouw onder II. Hoewel zij een aantal rechtsgronden aanvoert voor de vernietiging van het convenant, komen de stellingen van de vrouw er in de kern op neer dat in het convenant ten onrechte rekening is gehouden met een waardering van de woning voor € 450.000 en van de boot van € 91.400,-. Daarnaast zou de vrouw, zo begrijpt de rechtbank, ten tijde van het sluiten van het convenant niet bekend zijn geweest met de afkoopwaarde van de spaarpolis en daarbij benadeeld zijn.
4.6.
Voor de beantwoording van de vraag of het convenant vernietigbaar is, van belang of het convenant (mede) moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die is gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling over hetgeen rechtens tussen hen geldt, ook voor zover deze toestand mocht afwijken van de tevoren tussen hen bestaande rechtstoestand.
4.7.
De vraag of sprake is van een vaststellingsovereenkomst is afhankelijk van de uitleg van de betreffende overeenkomst. Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, (Haviltex)). Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol en kan mede betekenis worden toegekend aan gedragingen en uitlatingen van partijen voor het sluiten van de schriftelijke overeenkomst.
De rechtbank constateert dat partijen na hun uiteengaan de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de hen gezamenlijk in eigendom toebehorende woning hebben voorgelegd aan de rechtbank. Die heeft daarover op 1 juli 2015 een beslissing gegeven. Vervolgens zijn partijen – de vrouw via haar toenmalige advocaat mr. Warmerdam-Wolfs – met elkaar in overleg getreden over de wijze waarop de verdeling en afrekening zou moeten plaatsvinden. Daarbij zijn meerdere conceptovereenkomsten van de hand van de advocaat van de vrouw aan de man gestuurd en heeft daarover tussen partijen overleg plaatsgevonden. Partijen verschilden daarbij van mening over, onder meer, de waarde van de woning en de waarde van de boot. Uiteindelijk heeft dat overleg geresulteerd tot de totstandkoming van het convenant. In het uiteindelijke convenant zijn, in afwijking van eerdere versies, vrijwel geen bedragen meer gekoppeld aan te verrekenen goederen, maar is er voor gekozen slechts een totaal door de man aan de vrouw te betalen bedrag te noemen.
De titel van het convenant is “echtscheidingsconvenant/vaststellingsovereenkomst”. In het convenant staat verder onder 1.11 vermeld: “
Partijen verschillen met elkaar van mening over de hoogte van het per saldo door de man aan de vrouw verschuldigde bedrag terzake van voormelde (artikel 1.4 tot en met artikel 1.9) afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Ter beëindiging van onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag stellen partijen deze vast op een bedrag van € 130.000,-. Dit is een vaststellingsovereenkomst.”
Partijen zijn zich bij het ondertekenen van het convenant dus bewust geweest dat zij geen overeenstemming hadden over de waarde van, voor zover hier van belang, de woning en de boot, maar desondanks in het convenant zijn gekomen tot een finale afrekening.
4.8.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7 van oordeel dat het convenant is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Het convenant sluit de onderhandelingen af die partijen begonnen waren na de beschikking van de rechtbank van 1 juli 2015 en partijen hebben met het sluiten van dit convenant een einde te maken aan het geschil/de geschillen die zij hadden over in ieder geval de waarde van de woning en de boot.
4.9.
De vrouw lijkt niet alleen te stellen dat het convenant is gesloten onder invloed van dwaling en bedrog maar ook door misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Het standpunt van de vrouw dat het convenant tot stand is gekomen onder invloed van een of meer wilsgebreken dient beoordeeld te worden in het licht van het feit dat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. De dwalingsbepaling van artikel 6:228 BW is niet van toepassing.
In artikel 3:44 BW is bepaald dat een rechtshandeling vernietigbaar is wanneer zij door, bijvoorbeeld, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Volgens dat artikel is bedrog aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.10.
De rechtbank constateert dat de vrouw op geen enkele manier heeft geconcretiseerd dat van een hiervoor beschreven wilsgebreken sprake is geweest. Weliswaar is aannemelijk dat er (ook voor de vrouw) enige druk op de totstandkoming van een overeenkomst lag omdat de man anders zijn hoger beroep tegen de beschikking van 1 juli 2015 zou doorzetten en dat dit er (mogelijk) toe zou leiden dat de vrouw pas veel later aanspraak zou kunnen maken op een uitkering door de man, maar niet gebleken is dat door de man onaanvaardbare druk op de vrouw is gezet of dat de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Dat hij de vrouw heeft bedrogen, blijkt nergens uit. Zo wist zij ten tijde van het sluiten van het convenant dat de woning op 10 januari 2014 was getaxeerd op een waarde van
€ 512.500,- en dat makelaar Kuijs Reinder Kakes in juli 2015 een vraagprijs van € 489.000,- heeft geadviseerd en de verkoopwaarde tussen de € 450.000,- en € 480.000,- heeft geschat. Bovendien was zij bekend met de WOZ-waarde van de boerderij, althans kon zij redelijkerwijs bekend zijn met de WOZ-waarde van de woning. De vrouw heeft onvoldoende concreet gemaakt welke bijzondere feiten en omstandigheden maken dat er sprake was van een toestand van de vrouw die maakte dat de man wist of had moeten begrijpen dat hij haar van het aangaan van de onder begeleiding van haar eigen advocaat opgestelde overeenkomst had moeten weerhouden.
4.11.
Dan de gestelde dwaling. Uit artikel 1:135 lid 2 BW volgt dat artikel 3:196 BW van overeenkomstige toepassing is op de vermogensrechtelijke afwikkeling van huwelijkse voorwaarden waarbij een verrekenbeding is overeengekomen. In artikel 3:196 BW is bepaald dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard, aldus artikel 3:196 lid 4 BW. In beginsel kan ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW geen beroep worden gedaan op dwaling ter zake van hetgeen waarover werd getwist of waarover onzekerheid bestond.
Uit hetgeen de man heeft aangevoerd over de wijze waarop het convenant tot stand is gekomen (hetgeen de vrouw niet heeft betwist), is de rechtbank van oordeel dat – zelfs indien de vrouw bij de totstandkoming van het convenant is benadeeld – zij haar recht op vernietiging heeft prijsgegeven. De onzekerheid die destijds tussen partijen bestond, betrof de waarde van de diverse vermogensbestanddelen. Juist met het oog op die onzekerheid hebben partijen (dus ook de vrouw) uiteindelijk een
dealmet elkaar gesloten. Onder die omstandigheden kan het beroep op dwaling omtrent de waarde van een of meer vermogensbestanddelen niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aanvaarding zoals bedoeld in artikel 3:196 lid 4 BW en dat de vrouw daarmee haar recht op vernietiging bewust heeft prijsgeven.
4.12.
De conclusie is dat het convenant niet vernietigbaar is en dat er niet opnieuw een verdeling/verrekening hoeft plaats te vinden. De vorderingen van de vrouw onder II. en IV. worden afgewezen. Aan bewijslevering komt de rechtbank, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, niet toe.
4.13.
Dan de vorderingen van de man. Het ten laste van de man gelegde conservatoire beslag op de woning is inmiddels opgeheven. Tijdens de comparitie is besproken hoe de onder b. gevorderde verklaring voor recht moet worden begrepen. De man heeft daarop toegelicht dat het eerste deel (dat het namens de vrouw gelegde beslag als opgeheven dient te worden beschouwd) geen betekenis heeft en dat hierop niet hoeft te woren beslist, maar dat er wordt gevraagd om een verklaring voor recht dat het gelegde beslag onrechtmatig is. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze uitleg.
Ter beoordeling ligt dus voor op het door de vrouw gelegde conservatoire beslag onrechtmatig is, waardoor zij jegens de man aansprakelijk is voor de daaruit voort vloeiende schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
4.14.
Dat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen betekent dat het namens haar gelegde conservatoire beslag op de woning onrechtmatig was. Immers, er was geen grondslag voor dat beslag. In zoverre is de in reconventie door de man gevorderde verklaring voor recht (onder b.) toewijsbaar. Verder is aannemelijk dat de man door het onrechtmatige beslag schade heeft geleden. De vrouw dient die schade te vergoeden. De hoogte van de schadevergoeding die de vrouw zal moeten dragen, zal (zo nodig) worden vastgesteld in een schadestaatprocedure.
4.15.
Tenslotte de door de man gevorderde verklaring voor recht dat de vrouw misbruik van recht heeft gemaakt door deze procedure te starten. Daartoe voert de man aan dat de (huidige) advocaat van de vrouw bij brief van 19 juli 2019 door de advocaat van de man op de hoogte is gebracht van hetgeen tussen partijen voor de ondertekening van het convenant heeft afgespeeld, dat de vrouw op de hoogte was van de waarden van de woning, de boot en de ASR-polis, dat partijen zelf hebben gekozen deze waarden niet in het convenant op te nemen en dat aan de vrouw geen beroep, gelet op de inhoud van het convenant, geen beroep toekomt op artikel 3:196 BW. Toch heeft de vrouw de procedure doorgezet en daarmee de man op kosten gejaagd. Dit met als enig doel om de man te bewegen het door hem behaalde voordeel bij de verkoop van de woning met haar te delen. De procedure is aanhangig gemaakt zonder enige grondslag voor een vordering en met geen ander doel dan schade toe te brengen, aldus de man.
4.16.
De rechtbank overweegt dat een vordering strekkende tot vergoeding van de reële kosten van rechtsbijstand alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, waarvan pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Daarvan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Weliswaar is gebleken dat de vorderingen van de vrouw ongegrond zijn, maar het is de rechtbank uit hetgeen de man heeft aangevoerd niet gebleken dat de vrouw haar vordering tegen de man heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De enkele omstandigheid dat de vorderingen van de vrouw ongegrond zijn gebleken, rechtvaardigt - mede gelet op de tot terughoudendheid nopende maatstaf - nog niet dat de vrouw met het instellen van haar vordering tegen de man misbruik van procesrecht heeft gemaakt dan wel jegens de man onrechtmatig heeft gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen en er is dus ook geen grond voor veroordeling van de vrouw in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
4.17.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar vorderingen slecht heeft onderbouwd en door het indienen van een vordering, die ook nog eens gepaard ging met het (onrechtmatig) leggen van beslag de zaak zodanig op de spits heeft gedreven, dat een proceskostenveroordeling op zijn plaats is. De rechtbank zal daarom de proceskosten, in afwijking van wat gebruikelijk is, niet compenseren, maar de vrouw zowel in conventie als in reconventie veroordelen in de proceskosten van de man conform het gebruikelijke liquidatietarief. De kosten aan de zijde van de man worden in conventie begroot op:
- griffierecht 1.599,00
- salaris advocaat
3.414,00(2 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 5.013,00
In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van de man, wegens de samenhang met de zaak in conventie, begroot op € 543,00 (1 punt volgens het toepasselijke liquidatietarief).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 5.013,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat het namens de vrouw gelegde beslag op de woning onrechtmatig is en dat de vrouw jegens de man aansprakelijk is voor de schade die daardoor door de man is geleden en eventueel nog zal worden geleden,
5.5.
veroordeelt de vrouw tot vergoeding aan de man van die schade, op te maken bij staat,
5.6.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 543,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie ten aanzien van de onderdelen 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JG