ECLI:NL:RBNHO:2020:1324

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
C/15/273593 / HA ZA 18-301
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij onrechtmatig handelen door beregening met oppervlaktewater op pootaardappelen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt de aansprakelijkheid van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] beoordeeld naar aanleiding van schade die eiseres, Duijzer in Vitro B.V., heeft geleden door onrechtmatig handelen. Duijzer, een weefselkweekproductiebedrijf, heeft in 2016 pootgoed geteeld op percelen naast een perceel met Zantedeschia’s dat door [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] werd beregend. Op 8 juli 2016 is er oppervlaktewater van het Zantedeschia-perceel overgewaaid naar de percelen met pootaardappelen, wat leidde tot verlies van de pootgoedstatus van de aardappelen. Duijzer vordert schadevergoeding van € 182.595,03, die zij heeft geleden door het verlies van de pootgoedstatus en de noodzaak om de aardappelen als consumptiemateriaal te verkopen. De rechtbank oordeelt dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld door onvoldoende rekening te houden met de weersomstandigheden en het risico dat oppervlaktewater op de pootaardappelen zou komen. De rechtbank wijst de vorderingen van Duijzer toe en stelt dat de schadevergoeding moet worden betaald door [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2]. Daarnaast wordt in de vrijwaringszaken de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering van ASR beoordeeld, waarbij ASR dekking heeft geweigerd omdat de schade niet als zaakschade kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de schade als zuivere vermogensschade moet worden beschouwd, waarvoor geen dekking bestaat onder de AVB.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 19 februari 2020
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/15/273593 / HA ZA 18-301 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUIJZER IN VITRO B.V.,
gevestigd te Breezand,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Reijnen te Hoorn,
tegen

1.[Gedaagde 1] ,

tevens handelend onder de naam [Gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.W.F.M. Hoogma te Zoetermeer,
2.
[Gedaagde 2]
tevens handelend onder de naam [Gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.H.H. Verhoeven te Tilburg,
3. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gevoegde partij,
advocaat mr. K. Baetsen te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/15/279842 / HA ZA 18-672 (hierna: vrijwaringszaak 1) van
[Eiser in vrijwaring]
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. E.W.F.M. Hoogma te Zoetermeer,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/15/279857 / HA ZA 18-676
(hierna: vrijwaringszaak 2) van
[Eiser in vrijwaring 2]
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. L.H.H. Verhoeven te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/15/279838 / HA ZA 18-670
(hierna: vrijwaringszaak 3) van
[Eiser in vrijwaring]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.W.F.M. Hoogma te Zoetermeer,
tegen
1. de vennootschap onder firma
VAN LIEROP ADVIESGROEP,
gevestigd te Breezand,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN LIEROP FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Anna Paulowna,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWEETY BIRD B.V.,
gevestigd te Lutjebroek, gemeente Stede Broec,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RIANS B.V.,
gevestigd te Spanbroek, gemeente Opmeer,
gedaagden,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen in de hoofdzaak zullen hierna Duijzer, [Gedaagde 1] c.s. en ASR worden genoemd. [Gedaagde 1] c.s. afzonderlijk zullen hierna worden aangeduid als [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] . Gedaagden in vrijwaringszaak 3 worden hierna afzonderlijk als Van Lierop vof, Van Lierop Financiële Diensten, Tweety Bird en Rians aangeduid, en samen als Van Lierop c.s.

1. De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 5 december 2018,
  • de akte overleggen productie van [Gedaagde 2] met één productie,
  • de conclusie van antwoord van ASR met producties,
  • de akte houdende vermeerdering eis, tevens houdende aanvullende producties,
  • de akte houdende referte aan conclusie van antwoord ASR als gevoegde partij van [Gedaagde 1] ,
  • de conclusie naar aanleiding van de conclusie van antwoord aan de zijde van ASR van [Gedaagde 2] ,
  • de conclusie van antwoord van Duijzer met producties,
  • de antwoordakte van [Gedaagde 1] met producties,
  • de antwoordakte van [Gedaagde 2] met producties,
- de antwoordakte van ASR met producties,
- het tussenvonnis van 19 juni 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald gelijktijdig met vrijwaringszaken 1 tot en met 3,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 november 2019 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 2 december 2019 van mr. Hoogma naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Het verloop van de procedure in vrijwaringszaak 1 blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 september 2018 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 19 juni 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald gelijktijdig met de hoofdzaak,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 november 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Het verloop van de procedure in vrijwaringszaak 2 blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 oktober 2018 met producties,
- de conclusie van antwoord met één productie,
- het tussenvonnis van 19 juni 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald gelijktijdig met de hoofdzaak,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 november 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.4.
Het verloop van de procedure in vrijwaringszaak 3 blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 september 2018 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 19 juni 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald gelijktijdig met de hoofdzaak,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 november 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.5.
Ten slotte is vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken bepaald.

2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken

2.1.
Duijzer is een weefselkweekproductiebedrijf dat onder meer uitgangsmateriaal teelt voor de bloembollen- en aardappelteelt. [XX] is bestuurder van Duijzer.
2.2.
[Gedaagde 1] houdt zich bezig met het telen van bloembollen en sierplanten.
2.3.
[Gedaagde 2] verricht als zzp’er agrarische diensten voor verschillende bedrijven, waaronder het bedrijf van [Gedaagde 1] .
2.4.
Van Lierop vof is een assurantietussenpersoon met klanten in met name de agrarische sector. Van Lierop Financiële Diensten, Tweety Bird en Rians zijn vennoten van Van Lierop vof.
2.5.
In 2016 heeft Duijzer vijf hectare grond van [Gedaagde 1] gehuurd. Op dit stuk grond teelde Duijzer pootgoed bestemd voor de teelt van pootaardappelen van de rassen Première en Kondor. Op het naastgelegen perceel teelde [Gedaagde 1] Zantedeschia’s. De betreffende stukken grond zijn weergegeven op de afbeelding hieronder.
Het perceel aangeduid als ‘Première 1’ heeft een oppervlakte van 1,20 ha. Het daarop door Duijzer geteelde pootgoed voor Première pootaardappelen bevond zich in 2016 in klasse PB3. Perceel ‘Première 2’ beslaat 0,9 ha waarop eveneens pootgoed voor Première pootaardappelen werd geteeld. Dit pootgoed zat in 2016 in klasse PB2. Tussen het perceel met Zantedeschia’s en het perceel ‘Première 1’ is door Duijzer een teeltvrije zone van een kleine vijf meter breed opengelaten. De teeltvrije zone bevindt zich op het perceel ‘Première 1’.
2.6.
[Gedaagde 2] heeft de Zantedeschia’s op 8 juli 2016 in opdracht van [Gedaagde 1] met een bestrijdingsmiddel bespoten. Omdat het `s ochtends niet voldoende regende om het bestrijdingsmiddel in de grond opgenomen te krijgen en het bestrijdingsmiddel niet te lang op de Zantedeschia’s mocht blijven zitten, heeft [Gedaagde 1] besloten om de Zantedeschia’s die dag met oppervlaktewater (slootwater) te beregenen. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] zijn vervolgens naar het perceel met Zantedeschia’s gegaan. Na het instellen van de beregeningsinstallatie (die al op het perceel met Zantedeschia’s stond) is [Gedaagde 1] vertrokken. [Gedaagde 2] is in ieder geval nog een klein halfuur gebleven. Nadat ook [Gedaagde 2] was vertrokken, heeft J. van Dorp (hierna: Van Dorp) gezien dat oppervlaktewater dat werd gebruikt voor de beregening - de beregening was op dat moment nog bezig - overwaaide naar de naastgelegen aardappelplanten van Duijzer. Van Dorp is keurmeester van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) en inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De heer [XX] is van deze constatering gelijk op de hoogte gesteld.
2.7.
R. Ruiter, inspecteur van de NVWA, heeft op 12 juli 2016 een verslag gemaakt waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Bij deze mijn bevindingen naar aanleiding van de NAK-melding dat er pootgoed is beregend met oppervlaktewater.
(…)
Melding NAK:op 8 juli [2016] door
Waarneming door:Jos van Dorp op vrijdag 8 juli 2016 om 13:30 uur (…)
Waarneming keurmeester:Keurmeester Jos van Dorp ziet dat er wordt beregend op een perceel met Zantedeschia, door de harde wind waait er ook oppervlaktewater op 2 percelen met pootgoed.
Percelen waar oppervlaktewater is op terecht gekomen:Perceel-1 Premiere E (120 are) en Perceel-2 Premiere E (90 are) van (…) Duijzer (…)
Gespreksverslag met [XX] op 12-7-2016 om 11.00-11:30 uur te Breezand:
(…)
Ik heb [XX] gesproken en hem verteld dat de percelen met pootgoed waar oppervlaktewater is opgekomen de status van WB krijgen en dat er een bemonstering zal gaan plaatsvinden van 1 monster per 25 ton. (…)”
2.8.
Op 15 augustus 2016 heeft de NVWA aan Duijzer het volgende, voor zover van belang, bericht:
“Op 8 juli 2016 zag een inspecteur van de NAK dat op een tweetal percelen met daarop door u geteelde pootaardappelen oppervlaktewater was gewaaid ten gevolge van harde wind bij beregening van een aangrenzend perceel Zantedeschia (…) Op grond van artikel 3 van de Regeling bruin- en ringrot 2000 is het verboden om oppervlaktewater op enigerlei wijze te gebruiken voor of bij de teelt van pootaardappelen. Ook onbedoeld contact van pootaardappelen met oppervlaktewater wordt als zodanig beoordeeld.
(…)
Onze bevindingen hebben betrekking op:
(…) bestaande uit de NAK-percelen 1 en 2, beide beteeld met de rassen Premiere.
Op basis van de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen zeg ik u het volgende aan:
(…)
3. Het is verboden genoemde partijen aardappelen geheel of gedeeltelijk te verplaatsen, te vervoeren, te bewerken, te behandelen, te vernietigen of anderszins onschadelijk te maken, tenzij hiervoor toestemming is verkregen van de inspecteur van de NVWA en de daarbij door hem gegeven aanwijzingen worden opgevolgd.
Het perceel aardappelen met de zich daarop gesitueerde NAK-percelen worden aangemerkt als “risicopercelen”. Daarom worden hierop in 2016 geteelde aardappelen intensiever getoetst op bruinrot, en wel met een intensiteit van 1 monster per 25 ton.
Uw percelen, die in contact zijn gekomen met oppervlaktewater (hierna beregend genoemd), liggen binnen een beregeningsverbodsgebied.
“Beregende” aardappelen binnen en buiten zo’n gebied krijgen, indien bij een toetsing hiervan géén bruinrot wordt aangetoond de status WB BR. Deze aardappelen verliezen daardoor de pootgoedstatus en moeten onder toezicht van de NVWA worden afgezet als consumptiemateriaal (…) of voor industriële verwerking. (…)”
2.9.
In de onderzochte monsters is geen bruinrot vastgesteld. Op 9 september 2016 zijn de pootaardappelen door de NAK afgekeurd, waardoor zij hun pootgoedstatus hebben verloren. Door het verlies van de pootgoedstatus heeft Duijzer het pootgoed niet meer als uitgangsmateriaal kunnen verkopen. De aardappelen zijn vervolgens onder toezicht van de NVWA in quarantaine geplaatst en uiteindelijk als consumptieaardappelen (patat) verkocht.
2.10.
ASR heeft als verzekeraar van [Gedaagde 1] aan I-Tek B.V. opdracht gegeven onderzoek te doen naar de schade. Schade-expert M. Leloux (hierna: Leloux) van I-Tek heeft in dat verband op 29 november 2016 met [Gedaagde 1] een gesprek gehad en op
14 februari 2017 heeft zij met [Gedaagde 2] gesproken.
In het door Leloux opgemaakte verslag van het gesprek met [Gedaagde 1] is onder meer vermeld:
“Ik vertel u dat de opstelling van het haspel wel zo’n twee uur nodig heeft om het perceel te beregenen. In de tussentijd blijven we daar niet bij om te wachten dat het klaar is. Dan gebruik ik de beregeningsinstallatie of haspel zoals ik dat noem. Die is van mijzelf.
Het (spuit)kanon staat op een standaard aan het eind van de slang wordt dan zo geplaatst dat het gewas wordt beregend. Het beregenen gebeurt altijd met water vanuit de nabij gelegen sloot.
Je kan zelf instellen hoelang de installatie het perceel beregend. De haspel wordt dan iedere keer teruggetrokken (hydraulisch) tot dat het gehele gedeelte dat je nat wenst te hebben is beregend. (…) U vraagt of ik iemand van Duijzer in kennis had gesteld van het beregenen van mijn Zantedeschia’s. Nee, dat heb ik toen niet gedaan. Die gaat er van uit dat het goed gaat. In de tussentijd zal de wind zijn aangetrokken als gevolg waarvan de instelling niet meer juist was en zodoende de nevel op het perceel met aardappelplanten terechtkwam. (…)
Ik vertel u daarover dat ik die 8e juli werd ge- What’s Appt door de heer [XX] , met de boodschap dat de keurmeester had gezien dat het haspel aanstond en het water overwaaide op het perceel met aardappelplanten. (…)
Ik ben toen naar het perceel gereden (…) Het was niet waarneembaar dat het perceel met aardappelplanten nat was geworden van de beregening, omdat het al vochtig was die dag en het al had geregend. (…)
Ik wist dat het beregenen van aardappels met slootwater niet mag. Dat mag niet van de NAK, de aardappel keuringsdienst zeg maar.
(…)
De apparatuur / installaties van tegenwoordig zijn goed af te stellen en zodoende hoeft dat geen bezwaar te zijn om naast een perceel aardappelplanten te gaan beregenen met slootwater. De wind komt natuurlijk ook niet altijd uit dezelfde hoek, dus het risico is goed in te schatten.
(…)
Ik herhaal dat ik wel wist dat je geen slootwater over aardappelplanten moet beregenen. Ik had die kennis maar het is niet zo dat je daar altijd aan denkt.
(…) Diezelfde persoon heb ik toen die dag ook gevraagd om te beregenen, omdat hij mij had verteld dat een deel van het perceel met Zantedeschia’s niet voldoende water had gekregen doordat het was gestopt met regenen.
Ik heb die handelingen in het veld dus niet zelf uitgevoerd maar laten doen door de ZZP-er, de heer [Gedaagde 2] uit [woonplaats] .
Ik was wel ter plaatse om het haspel uit te rijden. Ik had ’m aangezet maar ik denk niet dat ik aanwezig was dat [Gedaagde 2] de kanon afstelde.
Ik heb de heer [Gedaagde 2] die dag ook aangegeven rekening te houden met de aardappelplanten op het perceel er naast. Hij weet dat ook uit zichzelf omdat hij al zeker 40 jaar in de bollenteelt zit en al jaren door mij wordt ingehuurd. (…)
Afsluitend
Ik ben in de verklaring van de expert neergezet als iemand die niets zou hebben geweten over de aardappelteelt in relatie tot beregenen met slootwater. Dat is niet waar. Ik wist dat wel, want de afgelopen jaren heb ik vaker met bloembollen naast percelen met aardappels geteeld en dat is altijd goed gegaan en ik ben nooit eerder aangesproken door NAK keurmeester dat ik slootwater op aardappelplanten liet komen.
(…) Ik weet wel dat je geen enkele aardappelplant mag beregenen met slootwater.”
In het door Leloux opgemaakte verslag van het gesprek met [Gedaagde 2] is onder meer vermeld:
“(…) De heer [Gedaagde 1] heeft mij toen de opdracht gegeven om dan alsnog dat perceel, dat eerder was bespoten, te beregenen.
(…)
Het (spuit)kanon (…) wordt dan zo geplaatst dat het gewas wordt beregend. (…)
Je kan zelf instellen hoelang de installatie het perceel beregend. De haspel wordt dan iedere keer teruggetrokken (hydraulisch) tot dat het gehele gedeelte dat je nat wenst te hebben is beregend.
U vraagt mij wie het neerzetten en inregelen van het kanon die dag heeft verzorgd ter plaatse. Ik denk dat wij dat samen hebben gedaan om zo snel mogelijk te kunnen beregenen omdat het niet doorregende.
(…)
Het afstellen van de reikwijdte van het water dat uit het kanon moet komen, regel je bij het kanon zelf. De hoeveelheid water kan je regelen bij het haspel.
Ik weet echt niet meer of ik dat kanon daar heb neergezet of dat de heer [Gedaagde 1] dat heeft gedaan.
Je ziet met de eerste hoeveelheid water direct al waar het terecht komt en dan stel je dat op vrij eenvoudige wijze in. Je houdt daarbij rekening met de wind.
De heer [Gedaagde 1] heeft het haspel ingesteld op de hoeveelheid water die hij op het land wilde hebben. (…) Ik wist dat naast het perceel met Zantedeschia’s, aardappelplanten stonden. (…) Ik wist dat je aardappelplanten niet mag beregenen met oppervlaktewater.
De heer [Gedaagde 1] heeft dat die dag ook verteld en ik heb daarmee ook rekening gehouden met het instellen van de reikwijdte van het kanon. Ik zag zodoende dat de straal water niet op de aardappelplanten terechtkwam.
Ik ben na het instellen van de beregeningsinstallatie ter plaatse gebleven om het beregenproces in de gaten te houden. Ik kan het mij niet precies herinneren, maar ik zal zo’n half uur tot een uur zijn blijven kijken, waarna ik met de trekker weer naar het bedrijf ben gereden. De heer [Gedaagde 1] was na het instellen al wel weer vertrokken omdat het druk was bij het bedrijf.
Toen ik uiteindelijk bij dat perceel vertrok, was de cyclus van beregenen nog niet klaar, dus het kanon was nog niet terug bij het haspel.
Over de windrichting en de windkracht op die dag kan ik mij niets herinneren.
Ter plaatse op het veld merk je de hoeveelheid wind en uit welke richting die blaast en daarmee houd je rekening. Dat zal ik ook hebben gedaan. Toen ik zag dat het goed ging ben ik pas weggegaan met de trekker. Het weerbericht voor die dag heb ik niet in de gaten gehouden.
(…)
U vraagt hoe het mogelijk was dat een deel van het perceel met aardappels van Duijzer toch nat is geworden die dag.
Ik vertel u daarover dat ik het kanon op een juiste wijze heb afgesteld. Ik weet het dus niet. (…)
Ik weet dat het beregenen van aardappelplanten verboden is. Of dat landelijk is geregeld weet ik niet. (…) Als bloembollenkweker weet je gewoon dat aardappelplanten niet beregend mogen worden. (…) U vraagt mij of ik vind dat mij iets is te verwijten, dus dat ik die dag een fout heb gemaakt. Ik vertel u dat mij niets is te verwijten. Ik heb het kanon afgesteld en (…) [Gedaagde 1] was daarbij en gaf zijn goedkeuring aan de wijze waarop ik het kanon had afgesteld. Ik heb in de tijd dat ik het kanon in de gaten hield niet gezien dat de aardappelplanten nat werden. Had ik dat wel gezien dan had ik het kanon zeker bijgesteld. (…)”
2.11.
Agro Expertiseburo B.V. (hierna: Agro) heeft in opdracht van Duijzer op
29 december 2017 een schaderapport uitgebracht. In dit rapport is de door Duijzer als gevolg van de beregening geleden schade vastgesteld op € 184.214,70.
2.12.
Duijzer heeft [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] bij brief van respectievelijk 5 januari 2018 en 14 maart 2018 aansprakelijk gesteld voor haar schade. Daarbij zijn [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] gesommeerd om deze schade binnen zeven dagen aan Duijzer te vergoeden. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] hebben niets betaald en aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.13.
[Gedaagde 1] heeft agrarisch registertaxateur S. Veldboer van Veldboer Agrex B.V. (hierna: Veldboer) opdracht gegeven de schade van Duijzer vast te stellen. In zijn schadeberekening van 13 september 2018 komt Veldboer uit op een schadebedrag van
€ 130.729.
2.14.
[Gedaagde 2] heeft het schaderapport van Agro laten beoordelen door ing. J.F.A. Remijn, gewasspecialist bij Delphy B.V. (hierna: Delphy). In het betreffende schaderapport van Delphy van 19 oktober 2018 wordt de schade van Duijzer vastgesteld op € 61.214,58.
2.15.
Agro heeft op 4 maart 2019 twee vervolgrapporten uitgebracht waarin zij reageert op de schadevaststelling van Veldboer en Delphy. In reactie op de schadevaststelling van Veldboer heeft Agro het schadebedrag naar beneden bijgesteld tot € 182.595,03.
2.16.
[Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] hadden op het moment van de beregening via hun assurantietussenpersoon Van Lierop vof een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) lopen bij ASR.
2.17.
Op de door [Gedaagde 1] onder nummer 34730485 afgesloten AVB-polis zijn de algemene polisvoorwaarden ALB 06-2 en de bijzondere polisvoorwaarden AVL 06-2 van toepassing.
2.18.
In de algemene polisvoorwaarden ALB 06-2 is onder “Algemene Begripsomschrijvingen” het volgende opgenomen:

Schade bij aansprakelijkheidsdekking
1. Schade aan personen
(…)
2. Schade aan zaken
Beschadiging, vernietiging of verloren gaan van roerende en/of onroerende zaken van anderen dan verzekerden, inclusief de schade die daaruit voortvloeit.”
In de bijzondere polisvoorwaarden AVL 06-2 wordt het volgende vermeld:
“Artikel 1
AANVULLENDE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In deze Bijzondere Voorwaarden verstaan wij onder:
(…)
7.
Schade
In afwijking van en in aanvulling op de bepalingen in de Algemene Voorwaarden, verstaan wij onder schade:
a.
Schade aan personen
(…)
b.
Schade aan zaken
Beschadiging, vernietiging, verloren gaan, verontreiniging of vuil worden van roerende en/of onroerende zaken van anderen dan u, inclusief de schade die daaruit voortvloeit. (…)
Onder schade verstaan wij niet de kosten die (potentiële) benadeelden hebben gemaakt voor maatregelen ter voorkoming van schade als bedoeld in artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek en vergelijkbare wettelijke bepalingen, inclusief de schade die daaruit voortvloeit.
(…)
Artikel 5
OMVANG VAN DE DEKKING
1.
Dekking van een aanspraak
a.
Schade van derden
Wij bieden dekking voor de aansprakelijkheid van een verzekerde in de verzekerde hoedanigheid [van bloembollenkweker, rechtbank] voor schade van derden.
(…)”
2.19.
Op de door [Gedaagde 2] onder nummer 34745087 afgesloten AVB-polis zijn de voorwaarden AVL 16-01 en AVZ141 van toepassing.
2.20.
In de voorwaarden AVL 16-01 is onder meer bepaald:

3 Wat is de omvang van de dekking? En welke situaties vallen niet onder de dekking?
3.1
Wanneer en waarvoor bent u verzekerd?
Met deze Aansprakelijkheidsverzekering voor agrariërs bent u verzekerd voor uw aansprakelijkheid voor schade van een derde die in de verzekerde hoedanigheid [zzp’er in de agrarische sector, rechtbank] is veroorzaakt en waarvan een derde vergoeding van u vordert, als:
(…)
3.3
Voor welke schade bent u verzekerd?
U bent verzekerd voor schade aan personen en schade aan zaken. Hiermee bedoelen wij:
Schade Dekking
1. Schade aan personen(…)
2. Schade aan zakenMet schade aan zaken bedoelen wij beschadiging, vernietiging, verlies, verontreiniging of vuil worden van zaken en onroerende zaken van derden. En de schade die daar een gevolg van is.
Let op:
Treft een derde maatregelen ter voorkoming van schade? En maakt hij daarbij kosten, zoals bedoeld
in artikel 6:96 BW (vermogensschade) en soortgelijke bepalingen? Dan zijn deze kosten en de schade
die daar een gevolg van is niet verzekerd.
Zuivere vermogensschade
U bent niet verzekerd voor zuivere vermogensschade. Met zuivere vermogensschade bedoelen wij de
financiële schade die niet het gevolg is van schade aan personen of zaken.
Begrippenlijst
(…)
Schade:
- schade aan personen:(…)
- schade aan zaken:beschadiging, vernietiging, verlies, verontreiniging of vuil worden van zaken en
onroerende zaken van anderen dan van u. En de schade die daar een gevolg van is.
(…)
Zuivere vermogensschade:
de financiële schade die niet het gevolg is van schade aan personen of zaken.”
2.21.
ASR heeft dekking onder de door [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] afgesloten AVB geweigerd.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Duijzer vordert - na eiswijziging - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [Gedaagde 2] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig tegenover Duijzer heeft gehandeld en daardoor tegenover Duijzer aansprakelijk is voor het schadebedrag van € 182.595,03 en dat [Gedaagde 1] op grond van artikel 6:171 BW dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor dit schadebedrag;
II. veroordeling van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] tot betaling van € 182.595,03 aan Duijzer, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 maart 2018;
III. veroordeling van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] om binnen veertien dagen de buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze procedure aan Duijzer te voldoen, bij gebreke waarvan deze kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het in deze zaak te wijzen vonnis.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Duijzer het volgende ten grondslag.
Door het perceel met Zantedeschia’s op 8 juli 2016 te beregenen, hebben [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] onrechtmatig jegens Duijzer gehandeld. De beregening is onzorgvuldig uitgevoerd. Daardoor is oppervlaktewater overgewaaid naar de percelen met Première pootaardappelen met als gevolg dat de aardappelen hun pootgoedstatus hebben verloren en nog slechts als consumptieaardappelen konden worden verkocht. De schade die Duijzer daardoor heeft geleden bedraagt € 182.595,03. Deze schade dienen [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] aan Duijzer te vergoeden. Nu [Gedaagde 1] [Gedaagde 2] als zelfstandige heeft ingeschakeld om in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf de beregeningswerkzaamheden te verrichten, is [Gedaagde 1] ook op grond van artikel 6:171 BW voor de schade aansprakelijk te houden.
3.3.
[Gedaagde 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in vrijwaringszaak 1
3.5.
[Gedaagde 1] vordert - samengevat - dat ASR bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om aan [Gedaagde 1] te betalen al hetgeen waartoe [Gedaagde 1] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van ASR in de kosten van de vrijwaring.
3.6.
Daaraan legt [Gedaagde 1] ten grondslag dat de schade waarvan Duijzer in de hoofdzaak vergoeding vordert, gedekt wordt door de door hem bij ASR afgesloten AVB omdat deze schade is aan te merken als zaaksschade in de zin van de AVB.
3.7.
ASR voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in vrijwaringszaak 2
3.9.
[Gedaagde 2] vordert - samengevat - dat ASR bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om aan [Gedaagde 2] te betalen al hetgeen waartoe [Gedaagde 2] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van ASR in de kosten van de vrijwaring en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten en nakosten als ASR de kosten van vrijwaring niet binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis voldoet.
3.10.
Daaraan legt [Gedaagde 2] ten grondslag dat de schade waarvan Duijzer in de hoofdzaak vergoeding vordert, gedekt wordt door de door hem bij ASR afgesloten AVB omdat deze schade is aan te merken als zaaksschade in de zin van de AVB.
3.11.
ASR voert verweer.
3.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in vrijwaringszaak 3
3.13.
[Gedaagde 1] vordert - samengevat - dat Van Lierop c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk wordt veroordeeld om aan [Gedaagde 1] te betalen al hetgeen waartoe [Gedaagde 1] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van Van Lierop c.s. in de kosten van de vrijwaring.
3.14.
Daaraan legt [Gedaagde 1] het volgende ten grondslag.
Als [Gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade van Duijzer en deze schade niet onder de dekking van de AVB valt, dan heeft Van Lierop c.s. bij de advisering van [Gedaagde 1] niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam tussenpersoon. Van Lierop c.s. is jegens [Gedaagde 1] dan ook tekortgeschoten en zij heeft daarmee ten opzichte van [Gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld.
3.15.
Van Lierop c.s. voert verweer.
3.16.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
onrechtmatig handelen?
4.1.
Het gaat in de hoofdzaak om de vraag of [Gedaagde 1] en/of [Gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de schade die Duijzer heeft geleden doordat bij de beregening van de Zantedeschia’s op 8 juli 2016 oppervlaktewater terecht is gekomen op het naastgelegen perceel met Première pootgoed van Duijzer. Bij de beantwoording van die vraag wordt het volgende vooropgesteld.
4.2.
[Gedaagde 1] c.s. heeft niet betwist dat keurmeester en inspecteur Van Dorp die dag heeft gezien dat tijdens de beregening oppervlaktewater door de harde wind is overgewaaid. Of dit oppervlaktewater in de vorm van nevel op de pootaardappelen terecht is gekomen (standpunt [Gedaagde 1] c.s.) of direct op de pootaardappelen is gespoten (standpunt Duijzer), kan in het midden blijven. Het door Van Dorp waargenomen overwaaien van oppervlaktewater heeft er immers toe geleid dat de pootaardappelen op perceel ‘Première 1’ en ‘Première 2’ hun pootgoedstatus hebben verloren. Daardoor heeft Duijzer het pootgoed niet meer als uitgangsmateriaal kunnen verkopen, maar slechts als patat. Voor de door Duijzer geleden schade maakt het dus niet uit hoe het oppervlaktewater (direct of als nevel) met de pootaardappelen in aanraking is gekomen.
4.3.
Duijzer stelt dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door juist op 8 juli 2016 het perceel met Zantedeschia’s te gaan beregenen. Zij hadden de Zantedeschia’s moeten beregenen op een dag dat het minder zou waaien. Beregening was bovendien helemaal niet nodig geweest als de Zantedeschia’s op een voldoende regenachtige dag met het bestrijdingsmiddel waren bespoten. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] hebben volgens Duijzer niet dan wel onvoldoende rekening gehouden met het weer. Daardoor is de beregeningsinstallatie verkeerd ingesteld en is oppervlaktewater op de pootaardappelen terechtgekomen. Ook kan [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] volgens Duijzer worden verweten dat zij niet voortdurend toezicht op het beregeningsproces hebben gehouden.
4.4.
[Gedaagde 1] voert aan dat van onrechtmatige hinder geen sprake is. [Gedaagde 1] c.s. bestrijdt dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] iets valt te verwijten. Zij hebben voldoende rekening gehouden met het feit dat de pootaardappelen van Duijzer niet beregend mochten worden en in dat verband voldoende acht geslagen op het weer. De Zantedeschia’s zijn met een bestrijdingsmiddel bespoten op een dag dat het regende. Het regende echter minder langdurig dan verwacht, zodat beregening nodig bleek. Volgens [Gedaagde 1] c.s. is de beregeningsinstallatie daarbij zo geplaatst en afgesteld dat de pootaardappelen - rekening houdende met de windkracht en windrichting - niet beregend zouden worden. De situatie is nog een half uur tot een uur door [Gedaagde 2] in de gaten gehouden. Het was niet nodig om tot het einde van de beregening toezicht te blijven houden. Dat is ook niet gebruikelijk en zou voor [Gedaagde 1] een forse financiële last betekenen, aldus [Gedaagde 1] c.s.
4.5.
De vraag is dus of [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] jegens Duijzer onrechtmatig hebben gehandeld. Het leerstuk van onrechtmatige hinder is voor de beantwoording van deze vraag niet van belang. Dat leerstuk is hier namelijk niet van toepassing. Aan het betoog van [Gedaagde 1] dat van onrechtmatige hinder geen sprake is, zal daarom worden voorbijgegaan.
4.6.
Niet in geschil is dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] wisten dat Duijzer naast het perceel met Zantedeschia’s pootaardappelen teelde en dat daar geen oppervlaktewater op mocht komen. Duijzer heeft onbetwist gesteld dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] ermee bekend waren dat Duijzer aanzienlijke schade zou lijden als dit wel zou gebeuren. Dit wordt dan ook als vaststaand aangenomen. Duijzer was er op haar beurt van op de hoogte dat het perceel met Zantedeschia’s regelmatig door [Gedaagde 1] werd beregend. Om niet het risico te lopen dat daarbij de pootaardappelen zouden worden geraakt, is een teeltvrije zone aangehouden van een kleine vijf meter breed. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] wisten van deze teeltvrije zone en de bedoeling daarvan.
4.7.
Gelet op de voor [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] kenbare belangen van Duijzer, dienden [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] bij de beregening de nodige zorgvuldigheid te betrachten. Dat betekent dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] niet alleen rekening moesten houden met de weersverwachting, maar ook met het weer op het moment van beregenen. Gesteld noch gebleken is dat voor 8 juli 2016 een zodanig harde wind, al dan niet met windstoten, werd voorspeld dat van beregening op die dag had moeten worden afgezien. Hoe hard het daadwerkelijk waaide op het moment dat de beregeningsinstallatie en de reikwijdte van de waterstraal van het kanon werden ingesteld, is tussen partijen in geschil. Duijzer stelt dat sprake is geweest van windkracht 6. [Gedaagde 1] c.s. betoogt dat de wind kracht 4 had en pas later - toen [Gedaagde 2] al was vertrokken - krachtiger werd waardoor nevel van oppervlaktewater kon overwaaien. Dat de wind vanuit zuidwestelijke richting kwam, dat wil zeggen over het perceel met Zantedeschia’s richting het perceel met pootaardappelen waaide, is echter niet door [Gedaagde 1] c.s. weersproken. Dit staat dan ook vast.
4.8.
Door met deze windrichting en (minstens) windkracht 4 het perceel Zantedeschia’s te gaan beregenen zonder daarbij in de gaten te blijven houden dat geen oppervlaktewater
- al dan niet in de vorm van nevel - met de pootaardappelen in aanraking zou komen, heeft zowel [Gedaagde 1] als [Gedaagde 2] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens Duijzer gehandeld. Het risico dat de wind zou aantrekken en (nevel van) oppervlaktewater op de pootaardappelen terecht zou komen, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt, hadden [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] gegeven de windrichting en windkracht niet mogen nemen. Daarbij komt dat niet valt in te zien dat het in dit geval te bezwaarlijk zou zijn geweest om het beregeningsproces in de gaten te blijven houden. Dit geldt temeer nu de beregening volgens [Gedaagde 1] c.s. maar twee tot drie uur zou duren. Aan de niet onderbouwde stelling van [Gedaagde 1] dat voortdurend toezicht ter plaatse te kostbaar is, wordt daarom voorbijgegaan.
toerekening
4.9.
Dit onrechtmatig handelen kan zowel [Gedaagde 1] als [Gedaagde 2] worden toegerekend, nu zij beiden verwijtbaar hebben gehandeld. Waar de belangen van Duijzer bij een zorgvuldig uitgevoerde beregening ook voor [Gedaagde 2] kenbaar waren, kan [Gedaagde 2] zich er niet achter verschuilen dat hij in opdracht van [Gedaagde 1] heeft gehandeld. [Gedaagde 2] heeft bovendien ter zitting (nogmaals) erkend dat hij na zijn vertrek naar het bedrijf van [Gedaagde 1] de weersomstandigheden niet meer in de gaten heeft gehouden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van [Gedaagde 2] dat aan artikel 6:162 lid 3 BW niet is voldaan.
causaal verband
4.10.
[Gedaagde 1] c.s. heeft nog aangevoerd dat het houden van voortdurend toezicht op de beregening niet had kunnen voorkomen dat door de wind nevel van oppervlaktewater op de pootaardappelen terecht zou komen. Dit causaliteitsverweer wordt echter verworpen omdat [Gedaagde 1] c.s. niet gemotiveerd heeft bestreden dat de beregeningsinstallatie kon worden uitgezet of de afstelling daarvan kon worden aangepast op het moment dat het water door de harder wordende wind de teeltvrije zone dreigde te raken. Duijzer heeft er in dit verband terecht op gewezen dat uit het door Leloux opgemaakte verslag van het gesprek met [Gedaagde 2] (zie 2.10) blijkt dat het kanon tijdens de beregening kon worden bijgesteld.
4.11.
Daarmee staat vast dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de schade die Duijzer heeft geleden doordat bij de beregening van de Zantedeschia’s op 8 juli 2016 oppervlaktewater terecht is gekomen op zijn naastgelegen Première pootgoed. De onder 3.1.I gevorderde verklaring voor recht dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig jegens Duijzer hebben gehandeld, is daarmee toewijsbaar. De schade die Duijzer als gevolg daarvan heeft geleden, zullen [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] aan Duijzer dienen te vergoeden. Bij deze stand van zaken hoeft de aansprakelijkheid van [Gedaagde 1] op grond van artikel 6:171 BW niet te worden beoordeeld.
schade
4.12.
Met verwijzing naar het schaderapport van Agro stelt Duijzer schade te hebben geleden tot een (totaal)bedrag van € 182.595,03. Dit onderbouwt zij als volgt.
Duijzer is met extra kosten van € 7.500 geconfronteerd omdat zij een quarantaineruimte moest huren waarin het afgekeurde pootgoed tijdelijk werd opgeslagen.
Omdat de pootaardappelen als gevolg van de beregening werden afgekeurd, heeft Duijzer de aardappelen noodgedwongen als consumptiemateriaal moeten afzetten. Duijzer heeft een factuur overgelegd waaruit blijkt dat zij 98.540 kg aardappelen aan Agroplant Holland B.V. (hierna: Agroplant) heeft verkocht voor € 14.623,34 inclusief btw (€ 13.795,60 exclusief btw). Als de pootaardappelen niet beregend waren geweest, dan had Duijzer deze aardappelen als uitgangsmateriaal kunnen verkopen. De opbrengst was dan veel hoger geweest.
Het pootgoed op ‘Première 1’ van 1,20 ha dat zich in klasse PB3 bevond (55.632,87 kg), zou in 2016 als uitgangsmateriaal worden verkocht. Aan de hand van de door Agroplant vastgestelde maatsorteringen en grootte van het perceel, had Duijzer dit pootgoed voor
€ 40.734,38 kunnen verkopen.
De PB2 pootaardappelen op ‘Première 2’ van 0,9 ha (41.724,65 kg) zouden in 2016 nog een jaar worden doorgeteeld. Met behulp van dit uitgangsmateriaal zou Duijzer in 2017 8 ha hebben kunnen poten dat zich dan in klasse PB3 zou hebben bevonden. In 2017 zou dit 370.885,80 kg aan pootgoed hebben opgeleverd en een opbrengst van € 221.455,92, waarop de bespaarde teeltkosten van € 71.680 in mindering moeten worden gebracht.
Naar aanleiding van het rapport van Veldboer heeft Agro de schade wat betreft pootgoedmaat 0-28 naar beneden aangepast. Volgens Duijzer leidt dit tot een correctie van
€ 1.619,67, zodat haar schade per saldo € 182.595,03 bedraagt.
4.13.
De schade die Duijzer heeft geleden, bedraagt volgens [Gedaagde 1] c.s. hooguit
€ 61.214,58. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst [Gedaagde 1] c.s. naar het schaderapport van Delphy.
[Gedaagde 1] c.s. betwist niet dat Duijzer een marktconforme prijs voor de afgekeurde aardappelen heeft gekregen. Volgens het Delphy-rapport hadden de afgekeurde aardappelen op de schadedatum (8 juli 2016) echter nog wel groeipotentie. Er had extra stikstof kunstmest kunnen worden toegepast, waardoor de opbrengst € 2.423 tot € 3.775 exclusief btw hoger was uitgevallen (bovenop de gerealiseerde opbrengst van € 13.795,60 exclusief btw).
Daarnaast gaat Duijzer uit van een te hoge kilogramopbrengst. Delphy heeft de gemiddelde opbrengst van de PB2 en PB3 pootaardappelen vastgesteld op 36.200 kg/ha.
Als het gaat om de PB2 pootaardappelen op ‘Première 2’ die Duijzer stelt te hebben willen doortelen tot 8 ha PB3 pootaardappelen heeft te gelden dat Duijzer op de schadedatum vervangende PB2 pootaardappelen had kunnen kopen. Duijzer had met dit vervangend pootgoed kunnen doortelen. De schade die Duijzer heeft geleden bestaat volgens het Delphy-rapport dus niet uit de opbrengst van 8 ha PB3 pootaardappelen, maar uit de koopsom van vervangende PB2 pootaardappelen. Deze koopsom is door Delphy vastgesteld op € 30.550,80.
4.14.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen ten aanzien van de schade, acht de rechtbank deskundige voorlichting nodig voor de bepaling van de omvang daarvan. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, te weten een agrarisch deskundige met kennis op het terrein van pootaardappelen.
4.15.
Partijen wordt verzocht zich bij akte uit te laten over het aantal en de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen, bij voorkeur nadat zij daarover onderling overleg hebben gehad en zo mogelijk overeenstemming hebben bereikt. Als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de deskundige en mits iedere partij een deskundige voorstelt, dienen partijen gemotiveerd aan te geven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de deskundige die door de wederpartij is voorgesteld niet voor benoeming in aanmerking moet komen.
4.16.
Gelet op het hiervoor weergegeven debat tussen partijen, overweegt de rechtbank de hierna volgende vragen aan de deskundige voor te leggen, waarbij wordt opgemerkt dat partijen nog suggesties kunnen doen:
1a. Had Duijzer een hogere opbrengst dan € 13.795,60 (exclusief btw) kunnen realiseren als zij na de schadedatum (8 juli 2016) extra stikstof kunstmest op de afgekeurde
aardappelen had toegepast? Bij de beantwoording van deze vraag dient u ervan uit te gaan dat de prijs die Duijzer voor de afgekeurde aardappelen heeft gekregen
(€ 13.795,60 exclusief btw) marktconform is geweest en de aardappelen als consumptiemateriaal zouden worden afgezet. Zo ja, wat zou die hogere opbrengst zijn geweest?
1b. In het geval u vraag 1a. bevestigd kunt beantwoorden, kunt u aangeven wat de voor
Duijzer bijkomende kosten waren geweest om deze hogere opbrengst te realiseren?
2. Kunt u voor perceel ‘Première 1’ en perceel ‘Première 2’ aangeven hoeveel
uitgangsmateriaal er in respectievelijk 2016 en 2017 zou zijn gerealiseerd als de Première aardappelen niet waren afgekeurd? Met andere woorden: wat zou de gemiddelde opbrengst van het PB2 en PB3 pootgoed zijn geweest (kg/ha)? Wat is de omvang van de daarmee verband houdende teeltkosten?
3. Had Duijzer ten tijde van de schadedatum ten behoeve van de doorteelt naar PB3
aardappelen PB2 pootgoed kunnen kopen ter vervanging van de afgekeurde PB2
aardappelen? Zo ja, wat is de hoogte van die kosten?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u
kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling? Zo ja, welke?
4.17.
Partijen kunnen zich tevens uitlaten over de hoogte van het voorschot van de deskundige. Bij gebreke van een dergelijke uitlating zal de rechtbank in overleg met de te benoemen deskundige de hoogte van het voorschot vaststellen. Duijzer zal, nu de bewijslast bij haar berust, overeenkomstig het bepaalde in artikel 195 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de kosten van het voorschot van de deskundige dienen te voldoen.
4.18.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen de gelegenheid te geven om zich bij akte uit te laten over wat in r.o. 4.15 en 4.17 is overwogen.
4.19.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak - onder meer over de eigen schuld en het beroep op matiging - zal worden aangehouden.
in de vrijwaringszaak 1 en vrijwaringszaak 2
4.20.
Omdat in de hoofdzaak is geoordeeld dat [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de door Duijzer geleden schade, ziet de rechtbank aanleiding om al nu - hoewel de hoogte van die schade nog niet vaststaat - in de tegen ASR ingestelde vrijwaringszaken te oordelen.
4.21.
In beide vrijwaringszaken gaat het om de vraag of ASR onder de AVB dekking moet verlenen voor (al dan niet een deel van) de door Duijzer in de hoofdzaak gevorderde schade, meer specifiek of deze schade als zaakschade kan worden aangemerkt als bedoeld in de verzekeringsvoorwaarden.
4.22.
In de voor [Eiser in vrijwaring] geldende verzekeringsvoorwaarden wordt in (onder meer) artikel 1 lid 7 sub b van de bijzondere polisvoorwaarden AVL 06-2 zaakschade gedefinieerd als beschadiging, vernietiging, verloren gaan, verontreiniging of vuil worden van zaken van derden, inclusief de schade die daaruit voortvloeit (zie 2.18). Diezelfde omschrijving van zaakschade is voor [Eiser in vrijwaring 2] opgenomen in artikel 3.3 van de voorwaarden AVL 16-01 (zie 2.20). Wanneer sprake is van verontreiniging of vervuiling wordt niet nader in de verzekeringsvoorwaarden omschreven.
4.23.
[Eiser in vrijwaring] en [Eiser in vrijwaring 2] stellen dat de schade van Duijzer het gevolg is van verontreiniging of vervuiling van de Première pootaardappelen. De pootaardappelen zijn verontreinigd of vervuild omdat in strijd met artikel 3 Regeling bruin- en ringrot nevel van oppervlaktewater op de pootaardappelen terecht is gekomen en deze daardoor zijn afgekeurd. Omdat de pootaardappelen hun pootgoedstatus hebben verloren en alleen nog maar als consumptiemateriaal mochten worden verkocht, is sprake van een negatieve wijziging van de materiële toestand van de pootaardappelen. De fysieke toestand van de pootaardappelen is achteruitgegaan, ook al is de besmetting niet altijd gelijk vast te stellen, aldus [Eiser in vrijwaring 2] .
4.24.
Volgens ASR zijn de Première pootaardappelen van Duijzer niet verontreinigd of vervuild door de beregening. De stoffelijke structuur van de aardappelen is immers niet veranderd en er heeft zich geen vervuilende stof aan de aardappelen gehecht. Dat op een deel van de pootaardappelen nevel van oppervlaktewater terecht is gekomen, heeft slechts tot afkeuring van de aardappelen geleid. Het verlies van de pootgoedstatus is aan te merken als zuivere vermogensschade, waarvoor de AVB geen dekking biedt, aldus ASR.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt.
De in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen begrippen “verontreiniging of vuil worden van zaken” moeten worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Naar het oordeel van de rechtbank mochten partijen er bij de totstandkoming van de AVB-verzekering over en weer redelijkerwijs op vertrouwen dat “verontreiniging of vuil worden van zaken” de betekenis zou hebben die daaraan in het normale spraakgebruik wordt toegekend. Om van verontreiniging of vervuiling van de pootaardappelen te kunnen spreken, moeten de pootaardappelen door de beregening objectief gezien zijn aangetast. Wat met de pootaardappelen - materieel gezien - is gebeurd en op welke wijze deze fysiek zijn aangetast, heeft Duijzer echter niet uitgelegd. Het standpunt dat de pootaardappelen zelf zijn aangetast, is ook moeilijk vol te houden omdat geen besmetting met bruinrot is vastgesteld (zie 2.9). De enkele niet concreet gemaakte stelling van Duijzer dat het wel twee jaar kan duren voordat bruinrot zich openbaart, maakt dit niet anders.
4.26.
De pootaardappelen hebben door het in contact komen met oppervlaktewater hun status als pootaardappelen verloren. Daardoor zijn de aardappelen minder waard geworden. De waardevermindering is dus niet het gevolg geweest van het verontreinigd raken of vuil worden van de pootaardappelen en is daarom niet als zaakschade in de zin van de verzekeringsvoorwaarden aan te merken maar als zuivere vermogensschade. Nu partijen het erover eens zijn dat de AVB geen dekking biedt voor zuivere vermogensschade van derden, heeft ASR naar het oordeel van de rechtbank terecht dekking onder de AVB geweigerd.
4.27.
De zogenaamde contra proferentemregel kan [Eiser in vrijwaring] en [Eiser in vrijwaring 2] niet baten. Daargelaten de vraag of aan [Eiser in vrijwaring] en [Eiser in vrijwaring 2] een beroep op de reflexwerking van artikel 6:238 lid 2 BW toekomt, is de rechtbank met ASR van oordeel dat hier geen gerede twijfel kan bestaan over de uitleg van “verontreiniging of vuil worden van zaken”.
4.28.
Dit betekent dat de vorderingen van [Eiser in vrijwaring] en [Eiser in vrijwaring 2] niet toewijsbaar zijn. In het eindvonnis dat in deze vrijwaringszaken tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak zal worden gewezen, zullen de vorderingen van [Eiser in vrijwaring] en [Eiser in vrijwaring 2] worden afgewezen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de vrijwaringszaak 3
4.29.
Nu [Eiser in vrijwaring] aansprakelijk is voor de door Duijzer geleden schade en deze schade niet onder de dekking valt van de AVB, is de beoordeling van de door [Eiser in vrijwaring] tegen Van Lierop c.s. ingestelde vordering aan de orde. Om deze vordering te kunnen toewijzen is nodig dat [Eiser in vrijwaring] feiten en/of omstandigheden stelt die meebrengen dat Van Lierop vof ten opzichte van hem niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon heeft gehandeld.
4.30.
[Eiser in vrijwaring] verwijt Van Lierop c.s. dat zij er niet voor heeft gezorgd dat hij beschikte over een aansprakelijkheidsverzekering die schades zoals door Duijzer geleden zou dekken. Welke verzekering Van Lierop vof [Eiser in vrijwaring] had moeten adviseren laat [Eiser in vrijwaring] echter in het midden. De stelling van Van Lierop c.s. dat de geadviseerde AVB bij ASR op zichzelf een voor [Eiser in vrijwaring] passende aansprakelijkheidsverzekering is geweest, heeft [Eiser in vrijwaring] daarmee onvoldoende bestreden. Met Van Lierop c.s. is de rechtbank dan ook van oordeel dat [Eiser in vrijwaring] onvoldoende heeft onderbouwd dat Van Lierop vof een beroepsfout heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat de AVB in dit geval geen dekking biedt omdat de schade van Duijzer niet is aan te merken als zaakschade maakt Van Lierop c.s. niet aansprakelijk.
4.31.
Ook de vordering van [Eiser in vrijwaring] in de vrijwaringszaak tegen Van Lierop c.s. is daarmee niet toewijsbaar. In het eindvonnis dat in deze vrijwaringszaak tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak zal worden gewezen, zal de vordering van [Eiser in vrijwaring] worden afgewezen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal van
18 maart 2020komen voor het nemen van een akte door beide partijen, zoals hiervoor bedoeld onder r.o. 4.15 en 4.17,
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken 1 tot en met 3
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: NMB