Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser] ,
[eiseres],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- dagvaarding van 2 augustus 2019
- conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 20 november 2019
- de akte van [eisers] , houdende vermeerdering grondslag van de vordering
- het proces-verbaal van descente en comparitie van 14 januari 2020.
2.De feiten
“Koper is bekend met het feit dat de kadastrale erfgrenzen afwijken van de werkelijke situatie.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
in bezithebben genomen.
De strook grond in dit deel, bestaande uit deels bestrating en deels tuin, is niet afgesloten van de omgeving maar voor beide partijen en derden eenvoudig vanaf de openbare [adres] toegankelijk.
achterde poort, dat de erfgrens
vanafde kadastrale spijker in zuidelijke richting komt te lopen tot aan de feitelijke erfafscheiding, die daar nu aanwezig is. En vanaf daar in westelijke richting verder langs die feitelijke erfafscheiding. In de beslissing zal dit niet terugkomen, omdat de vordering daarop niet ziet.
totde poort, geldt echter niet voor de situatie
achterde poort. Het gaat dan om de grond tussen de erfafscheiding/schuur en de kadastrale grens. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat [naam 2] die poort daar heeft geplaatst om zijn tuin af te sluiten. [naam 4] (jr.) heeft verklaard dat de schuur aan de noordzijde vanaf 1970 (de rechtbank begrijpt: 1972) niet vrij toegankelijk is geweest voor de bewoners van [adres] 56 (nu [eisers] ). Daardoor heeft eerst [naam 2] , later [naam 3] en nu [gedaagden] gedurende in totaal meer dan 20 jaar de feitelijke macht over de strook grond uitgeoefend en zich gedurende die periode zichtbaar als eigenaar van het goed gedragen. Volgens de verklaring van [naam 2] kwam vorige eigenaar [naam 4] sr. daar alleen maar één of tweemaal per jaar om de goot van de schuur schoon te maken. De machtsuitoefening van [naam 2] / [naam 3] / [gedaagden] is dusdanig dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijk bezitter ( [naam 4] sr.) teniet is gegaan.