ECLI:NL:RBNHO:2020:1471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/15/296875 / KG RK 19-774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nihilstelling van de verlangde zekerheid in het kader van Europees bankbeslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot nihilstelling van de verlangde zekerheid voor het leggen van conservatoir beslag op bankrekeningen in Litouwen. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Hupkes, hebben een verzoek ingediend op 10 december 2019, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 december 2019. De verzoekers, die als schuldeisers optreden, hebben overtuigend bewijs geleverd van hun vorderingen, maar verkeerden in een precaire financiële situatie waardoor zij niet in staat waren om de gevraagde zekerheid te stellen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers, ondanks hun overtuigende bewijsvoering, onvoldoende middelen hebben om de vereiste zekerheid te stellen. Dit zou de tenuitvoerlegging van een toekomstige rechterlijke beslissing ernstig bemoeilijken, vooral gezien het risico dat de gerekwestreerde partij, Altridium Group Inc., haar tegoed aan verhaal zou onttrekken. De voorzieningenrechter heeft de relevante bepalingen van de Europese Verordening (EU) nr. 655/2014 in overweging genomen, die de voorwaarden voor het uitvaardigen van een bevel tot conservatoir beslag regelt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek tot nihilstelling van de zekerheid toe te wijzen, waarbij hij de omstandigheden van de zaak en de financiële situatie van de verzoekers in acht heeft genomen. Deze beschikking biedt een belangrijke toelichting op de toepassing van de Europese regelgeving omtrent conservatoir beslag en de vereisten voor zekerheidstelling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/296875 / KG RK 19-774
Beschikking van de voorzieningenrechter van 15 januari 2020
in de zaak van

1.[verzoekers]

verzoekers,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
en
de vennootschap naar vreemd recht
ALTRIDIUM GROUP INC.,
gevestigd te Victoria, Mahe (Seychellen),
gerekwestreerde.
Partijen zullen hierna [A] en Altridium worden genoemd.
Deze beschikking dient als toelichting op
onderdeel 9. van de European Account Preservation Order – Part B

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het verzoek van 10 december 2019,
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 31 december 2019,
- de brief van 2 januari 2020 van mr. Hupkes met bijlagen.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van verlof om conservatoir beslag te leggen op bankrekeningen in Litouwen op grond van de Verordening (EU) nr. 655/2014 betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken
(hierna: de Verordening).
2.2.
Uit de “overwegingen”, voorafgaande aan de bepalingen van de Verordening, blijkt onder meer het volgende.
Het bevel tot conservatoir beslag mag slechts worden uitgevaardigd onder voorwaarden die een juist evenwicht bewerkstelligen tussen het belang van de schuldeiser dat hij een bevel verkrijgt en het belang van de schuldenaar dat het bevel niet wordt misbruikt. (14)
Een van die belangrijke waarborgen voor dat evenwicht moet zijn dat van de schuldeiser een zekerheid moet kunnen worden geëist waaruit de schuldenaar later vergoed kan worden wegens schade die hij ten gevolge van het bevel tot conservatoir beslag heeft geleden. Het gerecht moet de vrijheid hebben om het bedrag van de zekerheid te bepalen dat toereikend is om misbruik van het bevel te voorkomen en vergoeding van de schuldenaar te garanderen en het gerecht moet, indien het bedrag van de mogelijke schade niet duidelijk vaststaat, het bedrag waarvoor het bevel tot conservatoir beslag zal worden uitgevaardigd, kunnen gebruiken als richtsnoer voor het bepalen van het bedrag van de zekerheid. (18)
Artikel 12 van de Verordening luidt als volgt:
“Zekerheidstelling door de schuldeiser
1. Voordat het gerecht, in het geval dat de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, een bevel tot conservatoir beslag uitvaardigt, verlangt het dat de schuldeiser zekerheid stelt ten belope van een bedrag dat volstaat om misbruik te voorkomen van de procedure waarin deze verordening voorziet en de door de schuldenaar als gevolg van het bevel geleden schade te vergoeden, voor zover de schuldeiser overeenkomstig artikel 13 aansprakelijk is voor die schade.
Het gerecht kan bij wijze van uitzondering van de in de eerste alinea vermelde regel afwijken indien het de in die alinea vermelde zekerheidstelling in het licht van de omstandigheden niet passend acht.
2. (…)
3. Indien het gerecht verlangt dat een zekerheid overeenkomstig dit artikel moet worden gesteld, wordt aan de schuldeiser meegedeeld voor welk bedrag hij zekerheid moet stellen en welke vorm aanvaardbaar is op grond van het recht van de lidstaat waar het gerecht zich bevindt. Het gerecht vermeldt dat het het bevel tot conservatoir beslag zal uitvaardigen nadat overeenkomstig deze vereisten zekerheid is gesteld.”
2.3.
De vraag is in welk geval een gerecht kan afwijken van de in artikel 12, eerste alinea bedoelde zekerheid en dus wanneer een beroep op de uitzondering van artikel 12, tweede alinea slaagt.
Daarvoor kan aansluiting worden gezocht bij wat de toelichting op de Verordening hierover vermeldt in overweging 18:
Het gerecht mag slechts bij uitzondering afwijken van de regel tot het stellen van zekerheid of een lager bedrag eisen. Dat is het geval, indien het zekerheidstelling in het licht van de omstandigheden ongepast, overbodig of onevenredig acht. Zulke omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn dat de schuldeiser bijzonder overtuigend bewijs levert maar te weinig middelen heeft om een zekerheid te stellen, dat de vordering betrekking heeft op onderhoudsgeld of op uitbetaling van loon, of dat de vordering van een zodanige omvang
- bijvoorbeeld een geringe bedrijfsschuld - is, dat de schuldenaar waarschijnlijk geen schade ondervindt van het bevel.”
2.4.
In deze zaak geldt daarvoor het volgende. Verzoekers hebben laten weten dat zij vanwege hun precaire financiële situatie niet in staat zijn tot het stellen van zekerheid. Daarop heeft de voorzieningenrechter verzoeker sub 2 en mr. Hupkes gehoord op
31 december 2019 om een toelichting te krijgen waarom in dit geval geen zekerheid zou kunnen worden gesteld. Verzoeker sub 2 en mr. Hupkes hebben dat mondeling toegelicht.
2.5.
Op verzoek van de voorzieningenrechter hebben verzoekers vervolgens stukken overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat zij niet in staat zijn om zekerheid te stellen. Uit het overgelegde crediteurenoverzicht blijkt dat er bij verzoekers achterstanden zijn ontstaan in de betalingen van huur en opeisbare schulden van leveranciers.
Per 3 december 2019 bedroeg deze achterstand € 48.531,28.
Daarnaast stellen verzoekers dat er betalingsachterstanden zijn ontstaan in de salarisbetalingen aan het personeel. Uit de uitdraai van de bankrekening blijkt ten slotte dat het bankkrediet maximaal is opgenomen. De roodstand bedraagt per 31-12-2019 € 127.543,84. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers overtuigend hebben aangetoond dat zij niet over de financiële middelen beschikken om zekerheid te stellen.
2.6.
Vervolgens is de vraag of verzoekers met bijzonder overtuigend bewijs hebben aangetoond dat hun vordering in de bodemprocedure waarschijnlijk zal worden toegewezen.
De voorzieningenrechter is gelet op de overgelegde stukken en de gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat verzoekers erin zijn geslaagd
om aan te tonen dat hun vorderingen in de bodemprocedure waarschijnlijk zullen worden
toegewezen en is ervan overtuigd dat deze vorderingen dringend gerechtelijk moet worden
beschermd.
2.7.
Verzoekers hebben in de concept-dagvaarding uitgebreid gemotiveerd en met
stukken onderbouwd dat er sprake is van een misleidende en agressieve handelspraktijk en
complexe internationale financiële fraude, waarbij de Wet op het financieel toezicht wordt
overtreden en sprake is van een vorm van samenwerking tussen Altridium, Bergerson en
Next Capital. Verzoekers hebben als gevolg van deze misleiding in totaal een bedrag van € 179.888,- verloren.
2.8.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat
verzoekers als schuldeisers bijzonder overtuigend bewijs leveren maar te weinig middelen
hebben om een zekerheid te stellen. Ook zal de tenuitvoerlegging van de toekomstige
rechterlijke beslissing zonder bevel hoogstwaarschijnlijk verhinderd en/of ernstig
bemoeilijkt worden en de voorzieningenrechter acht aannemelijk dat het reële risico bestaat
dat Altridium, tegen de tijd dat van die tenuitvoerlegging sprake kan zijn, haar tegoed aan
verhaal zal hebben onttrokken. Daarom wordt als volgt beslist.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
bepaalt de te stellen zekerheid als bedoeld in onderdeel 9. van de European Account Preservation Order – Part B op
nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter,
op 15 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.LK/LS