ECLI:NL:RBNHO:2020:159

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
19.00945
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding rechtsbijstand na vrijspraak in strafzaak

Op 4 november 2019 diende mr. B.L.M. Ficq, advocaat, een verzoekschrift in bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om een vergoeding van € 3.049,20 voor de kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De verzoeker was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder eenvoudige mishandeling en poging tot zware mishandeling, door de politierechter op 21 augustus 2019. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, aangezien de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De officier van justitie betwistte de hoogte van het gehanteerde uurtarief van de raadsvrouw, dat met € 360,- aanzienlijk hoger was dan het standaardtarief. De rechtbank voerde een marginale toetsing uit en concludeerde dat de kosten niet als bovenmatig konden worden aangemerkt, omdat de raadsvrouw snel en efficiënt had gewerkt. De rechtbank kende uiteindelijk een totale vergoeding van € 3.329,20 toe aan de verzoeker, bestaande uit de kosten van de raadsvrouw en bijkomende kosten voor het opstellen van het verzoekschrift. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2020, en de verzoeker had de mogelijkheid om binnen 30 dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 19.009450
Parketnummer: [parketnummer]
Uitspraakdatum: 10 januari 2020
Beschikking(art. 530 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 4 november 2019 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. B.L.M. Ficq, advocaat, ingediend verzoekschrift ex. art. 591a Sv (oud) van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te (1017 VV), Amsterdam, Falckstraat 15-29, ten kantore van
mr. B.L.M. Ficq, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
  • € 3.049,20, wegens de kosten van een raadsvrouw voor werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
  • € 280,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 augustus 2019, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het namens verzoeker ingediende verzoekschrift is tijdig ingediend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gehanteerde uurtarief van de raadsvrouw afwijkt van het standaarduurtarief.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de voet van het bepaalde in artikel 530 jo artikel 534 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsvrouw.
Verzoeker is vervolgd ter zake – kort gezegd – eenvoudige mishandeling (parketnummer [parketnummer] ) en poging tot zware mishandeling ( [parketnummer] ). De zaak is in eerste aanleg behandeld door de politierechter. Op 21 augustus 2019 heeft de politierechter verzoeker vrijgesproken in de strafzaak met [parketnummer] en verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging inde strafzaak met [parketnummer] . Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk.
De declaratie ten behoeve van rechtsbijstand in onderhavige zaken bedraagt € 3.049,20.
De rechtbank is bij het beoordelen van een verzoek tot het toekennen van een vergoeding uit 's Rijks kas op de voet van artikel 530 Sv ter zake van de kosten van rechtsbijstand niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaratie, ook niet indien deze is voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. Een dergelijke declaratie is wel een uitgangspunt, maar de rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240). Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar ook kunnen zij zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. Het moet in dat laatste geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt. Is daarvan geen sprake, dan dient de rechter de omvang van de in rekening gebrachte kosten marginaal te toetsen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539 en Gerechtshof Amsterdam 14 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4145).
De rechtbank overweegt daarbij dat in het kader van een marginale toetsing van de omvang van de in rekening gebrachte kosten geen plaats is voor toepassing van een standaard uurtarief, ook niet van € 200,-. Slechts wanneer door een raadsman of raadsvrouw een uurtarief wordt toegepast dat qua hoogte zodanig afwijkt van wat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, kan dit leiden tot een correctie van dat uurtarief (vgl. ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0357, NJFS 2010, 197).
De met een gespecificeerde declaratie onderbouwde kosten zijn niet als bovenmatig aan te merken. De rechtbank merkt daarbij op dat het gehanteerde uurtarief van € 360,- aanzienlijk afwijkt van het in eenvoudige strafzaken gemiddeld gehanteerde uurtarief. Daar staat echter tegenover dat – marginaal toetsend – uit de in rekening gebrachte uren volgt dat de raadsvrouw snel en efficiënt heeft gewerkt. Daarom is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 3.329,20(zegge: drie duizend driehonderd negenentwintig euro en twintig cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 3.049,20 wegens de kosten van een raadsvrouw voor werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 280,- wegens de kosten van een raadsvrouw voor de opstelling en indiening van het verzoekschrift.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, [bankrekeningnummer] ten name van Ficq & Partners, Amsterdam, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]
/591a Sv.”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.