ECLI:NL:RBNHO:2020:197
Rechtbank Noord-Holland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot terugbetaling van een geldlening
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een vermeende geldlening. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. Hennen, vorderde terugbetaling van een bedrag van € 2.500,00 dat hij naar eigen zeggen aan gedaagde had geleend. Gedaagde betwistte echter dat er sprake was van een geldlening en verklaarde dat het bedrag was overgemaakt op verzoek van haar toenmalige vriend, Salih, die haar creditcard had gebruikt. Gedaagde stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over terugbetaling van het bedrag.
De kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De dagvaarding bevatte onvoldoende informatie over de totstandkoming van de geldlening, zoals de voorwaarden en afspraken omtrent terugbetaling. Bovendien waren de stukken die eiser op de zitting wilde inbrengen te laat ingediend, wat in strijd was met de goede procesorde. De kantonrechter concludeerde dat er geen overeenkomst tot geldlening was gesloten tussen eiser en gedaagde, en wees de vordering van eiser af. De proceskosten kwamen voor rekening van eiser, maar er waren geen kosten aan de kant van gedaagde die voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral als het gaat om geldleningen, waarbij duidelijke afspraken en bewijsstukken essentieel zijn.