ECLI:NL:RBNHO:2020:197

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
19-7637
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van een geldlening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een vermeende geldlening. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. Hennen, vorderde terugbetaling van een bedrag van € 2.500,00 dat hij naar eigen zeggen aan gedaagde had geleend. Gedaagde betwistte echter dat er sprake was van een geldlening en verklaarde dat het bedrag was overgemaakt op verzoek van haar toenmalige vriend, Salih, die haar creditcard had gebruikt. Gedaagde stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over terugbetaling van het bedrag.

De kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De dagvaarding bevatte onvoldoende informatie over de totstandkoming van de geldlening, zoals de voorwaarden en afspraken omtrent terugbetaling. Bovendien waren de stukken die eiser op de zitting wilde inbrengen te laat ingediend, wat in strijd was met de goede procesorde. De kantonrechter concludeerde dat er geen overeenkomst tot geldlening was gesloten tussen eiser en gedaagde, en wees de vordering van eiser af. De proceskosten kwamen voor rekening van eiser, maar er waren geen kosten aan de kant van gedaagde die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral als het gaat om geldleningen, waarbij duidelijke afspraken en bewijsstukken essentieel zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8092919 \ CV EXPL 19-7637
Uitspraakdatum: 13 januari 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (vonnis) van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: M. Hennen (Juristu)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.De gronden van de beslissing

1.1.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] afwijzen, op de volgende gronden.
1.2.
Op [eiser] als eisende partij rust op grond van de wet een stelplicht. Dat betekent dat, op het moment dat hij stelt dat sprake is van een vordering uit hoofde van een geldlening, in de dagvaarding alles moet staan waaruit blijkt dat daarvan sprake is. In de dagvaarding moet dus staan hoe, wanneer en waarom de geldlening tot stand is gekomen en wat er precies is afgesproken. Vooral zal in de dagvaarding ook moeten staan dat is afgesproken dat het bedrag zal worden terugbetaald en hoe en wanneer dat moet gebeuren. In deze dagvaarding staat vrijwel niets. Er staat alleen dat er een geldlening is, dat mondeling is gezegd dat er zou worden terugbetaald en dat er op 21 december 2017 geld is overgemaakt. Dat is niet genoeg.
1.3.
Verder moet bij de dagvaarding alles wat daarin staat zoveel mogelijk worden onderbouwd met stukken. Ook dat is in dit geval niet gebeurd. Bij de dagvaarding zit alleen één pagina met daarop twee Whatsapp berichten, maar daaruit valt zonder nadere toelichting niets op te maken.
1.4.
Op de zitting heeft [eiser] wel alsnog stukken meegebracht, maar dat is te laat. Die stukken moeten eigenlijk al bij de dagvaarding zitten en anders uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting worden ingeleverd. Dat is niet gebeurd en [eiser] had daarvoor geen goede reden. Dat hij het te druk had, is onvoldoende. Daarbij is ook nog van belang dat het om behoorlijk wat stukken gaat en dat daarin ook verschillende bedragen en berekeningen voorkomen. Het is daarom moeilijk om deze stukken zonder voorbereiding op zitting te bespreken. Het inbrengen van deze stukken is dus in strijd met de goede procesorde en daarom is dat op de zitting geweigerd.
1.5.
[gedaagde] als gedaagde partij heeft betwist dat er sprake is van een geldlening. Zij heeft gezegd dat zij met [eiser] geen geldlening is aangegaan. Zij heeft wel een bedrag van € 2.500,00 op haar rekening ontvangen van [eiser] , maar dat had te maken met haar creditcard en dat was op verzoek van haar toenmalige vriend Salih. Deze had namelijk haar creditcard gebruikt en kon het geld daarvan niet direct terugstorten, terwijl dat wel nodig was. Op verzoek van Salih, met wie [eiser] toen in Turkije was, heeft [eiser] dat toen gedaan. [gedaagde] zegt dat zij nooit heeft afgesproken dat zij daarvan iets aan [eiser] zou moeten terugbetalen.
1.6.
Voor een geldlening is niet alleen vereist dat de ene partij een geldbedrag betaalt, maar ook dat de andere partij zich verplicht tot terugbetaling daarvan. Ter zitting heeft de kantonrechter [eiser] daarnaar gevraagd. [eiser] heeft toen niet gezegd dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij het overgemaakte bedrag van € 2.500,00 zou terugbetalen. Hij ging er alleen van uit dat zij dat zou doen en dat zij dat onderling met Salih zou regelen. [eiser] heeft bevestigd dat hij het geld op verzoek van Salih aan [gedaagde] had overgemaakt, maar hij weet niet waarvoor dat was.
1.7.
De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen dat tussen [eiser] aan de ene kant en [gedaagde] aan de andere kant een overeenkomst tot geldlening is gesloten en dat is nodig om de vordering te kunnen toewijzen.
1.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
1.9.
Hoewel de proceskosten voor rekening komen van de partij die ongelijk krijgt, dus [eiser] , is de kantonrechter niet gebleken van kosten aan de kant van [gedaagde] die voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] hoeft dus geen proceskosten aan [gedaagde] te betalen.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
wijst de vordering af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter