ECLI:NL:RBNHO:2020:2002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
20.001288
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift beslag en teruggave van gestolen auto in het kader van art. 552a Sv

Op 28 januari 2020 is er een klaagschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland door klager, vertegenwoordigd door [bedrijf], met het verzoek om opheffing van beslag op een Dodge Caliber, die op 9 december 2019 was gestolen. De rechtbank heeft klager geïnformeerd dat de mondelinge behandeling op 18 maart 2020 niet doorging vanwege coronamaatregelen. Klager heeft aangegeven de zaak schriftelijk te willen afhandelen. De officier van justitie had op 15 januari 2020 besloten het voertuig terug te geven aan de rechthebbende, [belanghebbende]. De rechtbank moest beoordelen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde en of klager als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het belang van strafvordering niet langer het voortduren van het beslag vorderde, maar dat klager niet als rechthebbende kon worden beschouwd. Dit was gebaseerd op artikel 3:86 lid 3 BW, dat bepaalt dat de eigenaar van een gestolen goed dit binnen drie jaar kan opeisen. Klager, als niet-natuurlijke persoon, viel niet onder deze uitzondering. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waardoor klager zich voor schade moest wenden tot de verdachte, [naam verdachte]. De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en op 18 maart 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 20.001288
Parketnummer: [parketnummer] (inz. [naam verdachte] )
Uitspraakdatum: 18 maart 2020
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 28 januari 2020 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een klaagschrift van
[klager],klager,
namens [bedrijf] .,
gevestigd te [adres] .
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
- een personenauto, Dodge Caliber met kenteken [kenteken] .
Voorafgaande aan de geplande mondelinge behandeling d.d. 18 maart 2020 heeft rechtbank klager en alle betrokkenen op de hoogte gesteld dat de mondelinge behandeling van 18 maart 2020 in verband met de genomen maatregelen wegens het Corona virus geen doorgang zal vinden.
De rechtbank heeft op 18 maart 2020 telefonisch contact opgenomen met klager.
Klager heeft daarbij aangegeven dat het zijn voorkeur heeft de behandeling van onderhavig klaagschrift schriftelijk af te doen.

2.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
2.1.
Op 9 december 2019 is onder klager voornoemde auto inbeslaggenomen ten behoeve van de waarheidsvinding.
2.2.
De officier van justitie heeft op 15 januari 2020 besloten voornoemd voertuig terug te geven aan de rechthebbende, zijnde [belanghebbende] .
2.3.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van
strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat het voortduren van het beslag nodig maakt. De rechtbank maakt uit de beslissing van de officier van justitie om het voertuig terug te geven aan de rechthebbende op dat het belang van strafvordering niet langer het voortduren van het beslag vordert.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of klager, ondanks die beslissing van de officier van justitie, als rechthebbende kan worden aangemerkt.
2.4.
Uit de zich thans in het dossier bevindende stukken blijkt dat bovengenoemde auto inclusief de autopapieren op 9 december 2019 te [adres] is gestolen. Daarvan is op diezelfde datum aangifte gedaan, waarna [naam verdachte] later als verdachte is gehoord. Deze heeft bekend de auto te hebben gestolen en vervolgens verkocht te hebben.
Uit nader onderzoek is gebleken dat voornoemde auto op 9 december 2019 is ingekocht door [klager] , eigenaar van [bedrijf] . [klager] heeft verklaard en door een kopie van een bankafschrift onderbouwd de auto te hebben ingekocht van [naam verdachte] voor een bedrag van € 2.000,-. Daarbij beschikte [naam verdachte] over de sleutels, het eigendomsbewijs en de kentekenpapieren van de auto. Bovendien bleek de auto volgens de verklaring van [klager] in het RDW-register niet als “gestolen” te zijn geregistreerd.
2.5.
Voornoemde auto is inbeslaggenomen en de politie heeft [klager] als bewaarder van de auto aangesteld. De officier van justitie heeft vervolgens op d.d. 15 januari 2020 besloten dat het voertuig terug dient te worden gegeven aan de rechthebbende, de bestolen eigenaar.
2.6.
De vraag is wie in dit geval als rechthebbende moet worden aangemerkt; de bestolen eigenaar of de koper.
Artikel 3:86
lid 1van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een overdracht van een roerende zaak rechtsgeldig is, als de koper te goeder trouw is en er een (redelijke) prijs voor het goed wordt betaald. Of dat in dit geval geldt voor [bedrijf] kan echter in het midden blijven.
Artikel 3:86
lid 3BW bepaalt namelijk dat de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van diefstal af, als zijn eigendom opeisen. In dit geval is door de eigenaar op 19 december 2019 aangifte gedaan, dus binnen bedoelde termijn van drie jaar.
Van [bedrijf] is geen natuurlijke persoon, zodat de uitzondering van artikel 3:86 lid 3
onder aBW zich hier niet voordoet.
2.7.
Het voorgaande heeft als gevolg dat klager niet als rechthebbende van de in beslag genomen auto kan worden beschouwd. Daarom moet het klaagschrift ongegrond worden verklaard. Klager zal zich voor de door hem geleden schade tot de verkoper, verdachte [naam verdachte] , moeten wenden. Overigens blijkt uit het dossier ook dat [bedrijf] aangifte van oplichting heeft gedaan.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.