ECLI:NL:RBNHO:2020:2055

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
15/026204-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding op de Afsluitdijk met hoge snelheid en weigering bloedproef

Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 januari 2019 betrokken was bij een dodelijke aanrijding op de Afsluitdijk. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur en botste achterop een voor hem rijdende bestelauto, bestuurd door [naam slachtoffer], die hierbij om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De verdachte heeft na het ongeval geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, wat als een strafverzwarende omstandigheid werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 25 februari en 6 maart 2020, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en de verklaringen van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/026204-19 (P)
Uitspraakdatum: 20 maart 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 februari 2020 en 6 maart 2020, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te Leeuwarden,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.R. Stoeten, advocaat te Leeuwarden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken verdachte]), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A7 (Afsluitdijk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden en (met grote impact) tegen een voor hem rijdende bestelauto (merk Peugeot, kenteken [kenteken bestelauto]) te botsen of aan te rijden, waardoor de bestuurder van die bestelauto (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken verdachte]), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A7 (Afsluitdijk), met een niet toegestane, althans een zodanig (onverantwoord) hoge snelheid, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en hij is opgebotst of aangereden tegen een voor hem rijdende bestelauto, (merk Peugeot, kenteken [kenteken bestelauto]), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daartoe betoogd dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat uit de resultaten van het onderzoek door het team Verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden. Als gevolg daarvan en als gevolg van zijn onoplettendheid is hij met een enorm snelheidsverschil op de rechter rijbaan achterop de auto van [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer]) gereden, die daardoor is overleden. Het alternatief scenario van verdachte, te weten dat hij niet veel te hard reed en dat hij de auto van [naam slachtoffer] niet meer kon ontwijken toen deze uit het niets op de linker rijbaan kwam, komt volgens de officier van justitie niet overeen met de feitelijke bevindingen uit het onderzoek. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot de hoogste mate van schuld, buiten het geval van roekeloosheid. Ook kan het strafverzwarende element van het daarna weigeren van een bloedonderzoek waarmee de mate van alcoholgebruik wordt vastgesteld, naar het oordeel van de officier van justitie bewezen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de conclusies die het team Verkeersongevallen analyse heeft getrokken uit de resultaten van hun onderzoek betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Verdachte reed ten tijde van het ongeval op de linker rijbaan met een snelheid van 150 tot 160 kilometer per uur. De auto van [naam slachtoffer] doemde plotseling voor hem op, mogelijk door een beweging van de rechter rijbaan naar de linker rijbaan, waardoor verdachte deze niet meer kon ontwijken.
Verdachte heeft voordat hij vertrok uit Callantsoog richting de Afsluitdijk drie glazen rosé gedronken en heeft daarna geen alcohol meer genuttigd. Dat verdachte na het ongeval geen bloed wilde laten afnemen, kan volgens de verdediging niet worden opgevat als het niet meewerken in de zin van artikel 163 Wegenverkeerswet (WVW), omdat hij slechts heeft geweigerd nadat de persoon die zich voorstelde als arts en die bloed bij hem wilde afnemen geen legitimatie kon tonen. Voor het subsidiair tenlastegelegde (de rechtbank begrijpt: feit 2) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen/Bewijsmotivering
Verdachte, die op 28 januari 2019 met zijn Audi A4 op de A7 (Afsluitdijk) in de richting van Leeuwarden reed, is achterop de Peugeot Partner van [naam slachtoffer] gereden. [naam slachtoffer] is als gevolg van deze aanrijding overleden. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het aan verdachtes schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Botslocatie
De afdeling Forensische Opsporing, team Verkeersongevallen analyse (VOA) van de Nederlandse politie heeft geconcludeerd dat de aanrijding heeft plaatsgevonden op de rechter rijbaan. De rechtbank ziet geen aanleiding dit niet te volgen. Sporen van het ongeval zijn aangetroffen vanaf hectometerpaal 74.9 op een afstand van 176 meter vóór de zuidwestelijke eindpositie van de voertuigen, hoofdzakelijk op de rechter rijbaan en aan de rechter geleiderail. Het scenario van verdachte past volgens de VOA niet bij deze bevindingen. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat het onderzoek van de VOA niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en/of dat belangrijke sporen op de linker rijbaan zijn gemist. De stellingen van de verdediging dat de gereconstrueerde botspositie en rotatiebeweging van verdachtes voertuig onlogisch zijn en dat het veiligheidssysteem van de Audi had moeten ingrijpen bij een dreigende botsing met een voorligger, zijn niet onderbouwd en geven de rechtbank evenmin aanleiding om aan de conclusies van de VOA te twijfelen.
Snelheidsverschil
De VOA heeft uit onderzoek afgeleid dat het snelheidsverschil tussen beide voertuigen op het moment van de aanrijding meer dan 100 kilometer per uur moet zijn geweest. De verdediging heeft dit niet betwist. De rechtbank neemt dit gegeven dan ook als uitgangspunt bij haar oordeel over de gereden snelheid door de afzonderlijke voertuigen.
Snelheid Audi A4 en Peugeot Partner
De VOA heeft het botsmoment bepaald op het tijdstip van de storingsregistratie van de koplamp van de Audi A4 van verdachte (19.50.47) en de botslocatie bepaald op de plaats van de eerste sporen (hectometerpaal 74,9). Verder heeft de VOA gerekend met de gegevens van het wegkantsysteem en geconcludeerd dat de voertuigen die op de rechter rijbaan zijn geregistreerd met een snelheid van 93 respectievelijk 200 kilometer per uur, met gelijkblijvende snelheid tegelijkertijd op het botsmoment op de botslocatie moeten zijn aangekomen en dus de betrokken voertuigen zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de mogelijkheid heeft opgeworpen dat de tijd van de storingsregistratie van de Audi A4 van verdachte niet gelijk loopt met de tijd van het wegkantsysteem, maar dat dit niet is onderbouwd. Daarom zal de rechtbank ervan uitgaan dat de tijd gelijk liep en dat het botsmoment op of kort voor het tijdstip van 19.50.47 uur lag.
De rechtbank ziet voorts in de op verzoek van de verdediging geverbaliseerde gegevens over het wegkantsysteem en de uitgevoerde rijproeven aanleiding om uit te gaan van 96% nauwkeurigheid van de geregistreerde snelheden. Dit betekent dat de daadwerkelijk gereden snelheden in geringe mate kunnen afwijken. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat het als gevolg hiervan of van een niet constante snelheid van de voertuigen na het meetmoment, mogelijk is dat de aangewezen voertuigen niet precies tegelijk om 19.50.47 uur op de precieze botslocatie zijn geweest. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de botslocatie en het botsmoment ook iets kunnen afwijken. De rechtbank stelt verder vast dat er geen andere voertuigen zijn aan te wijzen die met een snelheidsverschil van 100 kilometer per uur ongeveer op het botstijdstip op de botslocatie moeten zijn aangekomen. De rechtbank ziet verder ondersteuning voor de conclusie dat de bij het ongeval betrokken voertuigen ongeveer 93 en 200 kilometer per uur hebben gereden in de gegevens die zijn gegenereerd door het simulatie programma PC crash. Dit programma heeft, na het ingeven van de voornoemde snelheden en de massa van de betrokken voertuigen, als richtlijn berekend dat de snelheid van de Audi bij aanrijding met de Peugeot is vertraagd tot 145,7 kilometer per uur. Dit komt overeen met de registratie van de snelheid van de Audi op het moment van de storing aan de koplamp, dat moet hebben plaatsgevonden in de compressiefase van 0,3 seconde na aanrijding.
Achterlicht Peugeot Partner
Dat het achterlicht van de Peugeot Partner mogelijk defect was, zoals door de verdediging is betoogd, volgt de rechtbank niet. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het rechter achterlicht van de Peugeot Partner defect was en dat het linker achterlicht slechts zwak brandde op de dag van het ongeval en twee jaar daarvoor. Dit laatste is aangetoond onjuist. Nu uit andere bewijsmiddelen volgt dat de achterlichten in de periode van 13 maart 2018 tot en met
26 januari 2019 functioneerden is de verklaring van [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van niet (goed) werkende achterlichten bij de Peugeot Partner uit te gaan.
Zicht
Uit zichtproeven die zijn uitgevoerd door het VOA blijkt dat de Peugeot Partner, zowel met goed werkende als (deels) defecte achterlichten, op een afstand van 53,5 meter zichtbaar was. Uit animaties volgt dat de bestuurder dan bij een snelheid van 130 kilometer per uur en een reactietijd van één seconde, tijd genoeg had om bij een normale remming van 2 m/s² een aanrijding te voorkomen. Zelfs als de bestuurder 25 meter achter de Peugeot had gereden met een snelheid van 130 km/uur had hij, met één seconde reactietijd en een noodremming een ongeval kunnen voorkomen. Op 154,6 meter afstand was de Peugeot Partner met werkende verlichting zichtbaar. Uit animaties volgt dat, als de Audi met een snelheid van 200 km/uur, 154,5 meter achter de Peugeot reed, hij met één seconde reactietijd en een noodremming een aanrijding had kunnen voorkomen.
Alcohol
Verdachte heeft betwist te hebben verkeerd in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de WVW. De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan het ongeval alcohol had genuttigd. Het aantal consumpties (3) is echter onvoldoende om uit te gaan van een toestand in vorenbedoelde zin. Evenmin kan het feit dat verdachte bij een voorlopige ademtest een ‘A’ heeft geblazen tot deze conclusie leiden, nu slechts een opvolgende ademanalyse of bloedproef hierover met voldoende zekerheid uitsluitsel kan bieden.
De rechtbank concludeert echter dat verdachte heeft geweigerd te voldoen aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de WVW. Niet in geschil is dat de hulpofficier van justitie verdachte heeft bevolen mee te werken. Verdachte heeft gesteld dat hij de betrokken GGD-arts heeft gevraagd zich te legitimeren en dat de GGD-arts vervolgens is vertrokken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kon twijfelen aan de hoedanigheid van de hem als GGD-arts voorgestelde persoon en dat de door hem gestelde voorwaarde moet worden opgevat als weigering om mee te werken.
Conclusie
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” in het kader van de WVW, houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen.
Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Verder geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte op 28 januari 2019 op de Afsluitdijk, waar een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur gold, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur. Aangezien het op dat moment donker en regenachtig was en de Afsluitdijk niet is verlicht, was deze snelheid naar het oordeel van de rechtbank niet alleen niet toegestaan, maar ook zeer onverantwoord hoog. Verdachte heeft, rijdend met deze snelheid, zijn aandacht niet voortdurend op de weg gehad en is niet bedacht geweest op langzamer verkeer. Hij heeft immers op een kaarsrechte weg een bestelauto die met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur vóór hem in dezelfde richting reed kennelijk in het geheel niet opgemerkt. Deze bestelauto reed bovendien op de rechter rijbaan, en dus op de rijbaan voor het langzamere verkeer. Verdachte is als gevolg van het vorenstaande, zonder te remmen, met grote impact met de voorkant van zijn auto tegen de achterkant van de voorligger aangereden. De bestuurder van deze bestelauto, de heer [naam slachtoffer], is hierbij gedood. Verdachte had voorafgaand aan het rijden alcohol genuttigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol de rijvaardigheid en reactiesnelheid negatief beïnvloedt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het aan zijn schuld in de zin van artikel 6 van de WVW is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [naam slachtoffer] is gedood. Verdachte heeft na het ongeval niet voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de WVW.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 januari 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken verdachte]), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A7 (Afsluitdijk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door - na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank - zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden en met grote impact tegen een voor hem rijdende bestelauto (merk Peugeot, kenteken [kenteken bestelauto]) aan te rijden, waardoor de bestuurder van die bestelauto, genaamd [naam slachtoffer], werd gedood, terwijl hij na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van deze wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie en de bijkomende straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden en dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt opgelegd voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – indien de rechtbank tot een veroordeling van het primair tenlastegelegde feit komt – af te wijken van de oriëntatiepunten die in beginsel wijzen op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verzocht wordt om een taakstraf aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om indien de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats vindt een fors deel hiervan voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een dodelijk verkeersongeluk veroorzaakt. Verdachte heeft op de Afsluitdijk onder invloed van een onbekende hoeveelheid alcohol zo hard gereden en is zo onoplettend geweest dat hij met een snelheidsverschil van 100 kilometer per uur tegen een voor hem op de rechter rijbaan rijdende bestelauto is gereden. De bestuurder van de bestelauto is door dit ongeval om het leven gekomen. Bij een voorlopig ademonderzoek rees het vermoeden dat verdachte meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd. Door nadien in het ziekenhuis te weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek heeft verdachte verhinderd dat kon worden vastgesteld in welke mate hij onder invloed van alcohol verkeerde.
De rechtbank rekent verdachte deze gedragingen zwaar aan.
Zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting door de dochter van de overleden heer [naam slachtoffer] voorgedragen indringende slachtofferverklaring is het verdriet en het verlies voor de nabestaanden enorm. Daarbij brengen dergelijke misdrijven ook bij de niet direct betrokkenen gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid.
De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden met geen enkele straf recht zal worden gedaan aan het intense verdriet dat zij ondervinden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
25 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte tweemaal (in 2014 en 2015) een strafbeschikking heeft gekregen wegens rijden onder invloed. Ook moest verdachte naar eigen zeggen in verband met één van deze feiten bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een cursus ‘alcohol en verkeer’ volgen.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 februari 2020, opgesteld door [naam reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering heeft zich onthouden van een gericht strafadvies, maar acht het inzetten van
reclasseringsinterventies ter voorkoming van recidive niet nodig, aangezien verdachte zijn leven goed op orde heeft.
- het gegeven dat verdachte deel uitmaakt van een gezin met jonge kinderen en de omstandigheid dat hij leiding geeft aan een (eigen) bedrijf, waar meerdere personen werkzaam zijn.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze landelijke oriëntatiepunten indiceren voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld en een alcoholgehalte van minder dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren. Bij een ademalcoholgehalte van 570 microgram of meer, wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren. Dat in deze zaak niet vastgesteld kan worden hoe hoog het alcoholgehalte is geweest, is veroorzaakt door de weigering van verdachte tot medewerking aan een bloedonderzoek. Dit levert een strafverzwarende omstandigheid op.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.
Naast de oplegging van een gevangenisstraf, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.
Deze bijkomende straf dient mede ter bescherming van de verkeersveiligheid.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 6, 163, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Ontzegt verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde feit de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
4 (vier) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2020.
Mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. E.G. van Roest zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering zijn slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
I. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2020, onder meer inhoudende:Ik reed op 28 januari 2019 als bestuurder van een Audi A4 op de Afsluitdijk vanuit Den Oever.
Opeens zat ik bovenop de auto die later bleek te zijn bestuurd door [naam slachtoffer]. Het was in een splitsecond en het was een enorme dreun. Ik weet dat de toegestane snelheid daar 130 kilometer per uur is. Ik had voordat ik ging rijden vanuit Callantsoog drie glazen wijn gedronken. Toen ik de auto waarnam zat ik er al op.
II. Een schriftelijk bescheid, te weten een schouwverslag, gedateerd 28 januari 2019, opgemaakt door [naam arts], forensisch arts KNMG (dossierpagina’s 126-128), onder meer inhoudende:[naam slachtoffer]
geboren op [geboortedatum slachtoffer] te Harlingen
plaats overlijden: Openbare weg
Overleden te Den Oever, gemeente HOLLANDS KROON
overlijdensdatum: 28-01-2019 19:50
Conclusie: Niet natuurlijke dood.
III. Een proces-verbaal onderzoek plaats ongeval van 26 april 2019, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van team Verkeersongevallenanalyse (VOA) (dossierpagina’s 22 tot en met 59).Op maandag 28 januari 2019, omstreeks 19:55 uur vond een verkeersongeval plaats op de voor het openbaar verkeer opengestelde weg, de Rijksweg A7 (Afsluitdijk), gelegen buiten de bebouwde kom van Den Oever, in de gemeente Hollands Kroon. Het ongeval vond plaats op de rechter rijbaan van de Rijksweg A7 (Afsluitdijk) tussen hectometerpaal 74.9 en 75.1. De maximum toegestane snelheid bedroeg 130 kilometer per uur.
2.3
omschrijving wegsituatie
De Rijksweg A7 (Afsluitdijk) bestaat uit twee afzonderlijke rijbanen, elk bestemd voor verkeer in één
richting. Het ongeval vond plaats op de zuidoostelijke rijbaan van de Rijksweg A7 (Afsluitdijk), bestemd voor verkeer komende uit zuidwestelijke richting (rijrichting Den Oever) en gaande in noordoostelijke richting (rijrichting Kornwerderzand). De zuidoostelijke rijbaan is onderverdeeld in twee gelijkwaardige rijstroken.
2.3.3
Ongeval omstandighedenLichtomstandigheden: nacht, de periode gelegen tussen zonsondergang en zonsopkomst. Wegverlichting: openbare straatverlichting was niet aanwezig.
Weersgesteldheid: regenachtig (hagel, natte sneeuw).
2.3.5
Betrokken voertuigen, personen en objectenBij dit ongeval waren de onderstaande voertuigen, personen en objecten betrokken:
Voertuig 1: Een vierwielig motorrijtuig, personenauto, merk: Audi, type: A4 Avant, voorzien van het kenteken: [kenteken verdachte].
Voertuig 2: Een vierwielig motorrijtuig, bedrijfsauto / bestelauto (N1), merk: Peugeot, type: Partner, kleur: wit, voorzien van het kenteken: [kenteken bestelauto].
Betrokkene 1: De bestuurder van de onder “voertuig 1” genoemde personenauto, [verdachte].
Betrokkene 2: De bestuurder van de onder “voertuig 2” genoemde bedrijfsauto, [naam slachtoffer], overleed ter plaatse aan zijn verwondingen.
2.4
vrijmaken plaats ongevalVanaf de eindpositie van de betrokken voertuigen zijn wij, in zuidoostelijke richting gaan zoeken naar ongeval sporen. Wij zagen, tussen de stilstaande voertuigen, op de rechter rijstrook (rijstrook 2), op een afstand van ongeveer 176 meter voor (zuidwestelijk) de eindpositie van de betrokken voertuigen een aantal krassporen, die wij markeerde met spoornummer 1. Verder terug in zuidwestelijke richting troffen wij tussen de stilstaande voertuigen geen sporen meer aan, die wij in verband konden brengen met de vermoedelijke toedracht van dit ongeval.
4. nader onderzoek en berekening
4.2
plaats op de weg
Uit het ter plaatse van het ongeval ingestelde onderzoek is een duidelijke indicatie verkregen dat het primaire ongeval, tussen de Audi (voertuig 1) en de Peugeot (voertuig 2), plaatsvond op de rechter rijstrook van de zuidoostelijke rijbaan van de Rijksweg A7 (Afsluitdijk).
4.3. Bots configuratieDe voorzijde van de Audi is aan de achterzijde de laadruimte van de Peugeot binnengereden. De gedeformeerde voorzijde van de Audi is tot net achter de zitplaatsen van de bestuurder en passagier gekomen.
4.5.
Uitlezen voertuig via On Board DiagnosticIn het freeze frame (de rechtbank begrijpt: van de Audi van verdachte) is als snelheid van het voertuig op het moment van defect raken van de rechter koplamp 146,57 km/h geregistreerd.
4.6.
Snelheid: Analyse Freeze frame en schadeOp basis van de schade aan de twee voertuigen is het snelheidsverschil tussen de twee voertuigen op het moment van aanrijding vermoedelijk meer dan 100 km/uur geweest. Uit een berekening van PC-Crash blijkt dat het simuleren van een aanrijding met deze voertuiggegevens en met de aangenomen snelheden van 200 km/uur en 93 km/uur het snelheidsverschil en de schade aan de voertuigen overeen komen met de aangetroffen situatie.
4.7.
Tel locatie K_RWS_359599Ter hoogte van hectometerpaal 73,9 was in het wegdek van de Rijksweg A7 rechts (Afsluitdijk) een zogenaamde tellocatie gelegen. Een Tellocatie registreert het verkeer dat een in het wegdek gelegen detectielus (tellus) passeert.
Indien de aannames en interpretatie van de data van de tellocatie juist zijn kan worden gesteld dat de bestuurder van de betrokken Peugeot, op 1000 meter voor de plaats van de aanrijding, reed met een snelheid van 93 kilometer per uur en de bestuurder van de betrokken Audi met een snelheid van 200 kilometer per uur.
5.2.
Meest waarschijnlijke toedracht
Op basis van de aangetroffen sporen achten wij de navolgende toedracht het meest waarschijnlijk:
  • de bestelauto (Peugeot) reed over de rechter rijstrook (rijstrook 2) van de rechter rijbaan van de Rijksweg A7 (Afsluitdijk), komende uit de richting van Den Oever en gaande in de richting van Kornwerderzand,
  • de bestuurder van de personenauto (Audi) reed vermoedelijk met een hoge, tot zeer hoge snelheid, in ieder geval een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur,
  • het ongeval had plaatsgevonden op rijstrook 2 van de rechter rijbaan van de Rijksweg A7 (Afsluitdijk). Rijstrook 2 is de, gezien de voor de rijbaan bestemde rijrichting, rechter rijstrook,
  • de achterzijde van de bestelauto (Peugeot) werd iets schuin van links aangereden door de personenauto (Audi),
  • de personenauto (Audi) was vanwege het grote snelheidsverschil de achterzijde van de bestelauto op dat moment zo dicht genaderd dat een aanrijding onvermijdelijk was.
IV. Een proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek Audi van 25 maart 2019, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina’s 61-66, met name dossierpagina 64).Merk : Audi, Kenteken : [kenteken verdachte]
Bij uitlezing van de freezeframes trof ik onder andere de onderstaande storingsmeldingen aan:
66673- Controle Module for Light Activation/Adjustment: Right
Date: 2019.01.28
Time: 19:50:47
Vehicle speed: 146.57 km/h
Betreft: controle module voor de rechter koplamp.
V. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek wegkantsysteem van 22 april 2019, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] (dossierpagina’s 67-76, met name dossierpagina 75):4.1. Conclusie onderzoek
De Peugeot heeft om 19:50:08 uur met een snelheid van 93 km/h de meetlus gepasseerd. Hij kwam om 19:50:47 uur aan op de botsplaats. Dit was het voertuig van het slachtoffer.
De Audi heeft om 19:50:29 uur met een snelheid van 200 km/h de meetlus gepasseerd. Hij kwam om 19:50:47 uur aan op de botsplaats. Dit was het voertuig van de verdachte.
De aankomsttijd komt overeen met die van het slachtoffer.
VI. Een proces-verbaal (onderzoek snelheid relatie schade/data) van 9 juli 2019 inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] (los aan het dossier toegevoegd):
5. Beantwoording vragenIs de snelheid van het freeze frame van 146 km/uur de snelheid waarmee de Audi tegen de Peugeot is aangereden?
Om de schade te krijgen aan deze voertuigen is een snelheidsverschil nodig dat in de simulatie is aangehouden. Een snelheidsverschil tussen de twee voertuigen van meer dan 100 km/uur is realistisch.
Als de Audi met een snelheid van 146 km/uur achter tegen de Peugeot was aangereden die 93 km/uur reed, zou het schadebeeld en de Energy Equivalent Speed (EES waarde) niet overeen gekomen.
Is de snelheid van de freeze frame te verklaren?De freeze frame is opgeslagen op een moment in de aanrijding. Uit de PC-Crash simulatie blijkt dat als de Audi met een snelheid van 200 km/uur achter op de Peugeot rijdt er een vertraging is tot 145,7 km/uur. Deze waarde moet geïnterpreteerd worden als richtlijn (tussen de 140 en150 km/uur.) De freeze frame wordt opgeslagen op een moment in de compressiefase. Deze fase is vanaf het moment dat de Audi tegen de achterzijde van de Peugeot aanreed tot het moment dat de twee voertuigen helemaal in elkaar gedrukt zijn. Deze fase duurt ongeveer 0,3 seconden. In deze tijd neemt de snelheid van de Audi af van ongeveer 200 km/uur naar ongeveer 140 km/uur. Dat de Freeze frame 146 km/uur aangeeft is een waarde die hier goed past. De freeze frame is een opgeslagen waarde ergens in de compressie fase tijdens de aanrijding.
VII. Een proces-verbaal zicht onderzoek van 18 oktober 2019, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] (los aan het dossier toegevoegd)
5. Onderzoeksvragen en antwoorden(…)
4: Zou de verlichting, in dit specifieke geval, invloed hebben gehad op het ontstaan van het ongeval?De verlichting, goed werkend en defect, was op een afstand van 53,5 meter afstand zichtbaar.
Uit de animaties blijkt dat bij een snelheid van 130 km/uur en een reactietijd van 1 seconde, de bestuurder tijd genoeg heeft gehad om bij een normale remming van 2 m/s2 een aanrijding te voorkomen. Zelfs als de bestuurder 25 meter achter de Peugeot had gereden met een snelheid van 130 km/uur had hij, met één seconden reactie tijd en een noodremming een ongeval kunnen voorkomen.
Op 25 meter afstand was de Peugeot zeker zichtbaar. Ook onder regenachtige omstandigheden. De defecte verlichting zou, bij een snelheid van de Audi 130 km/uur en de Peugeot van 93 km/uur, geen invloed hebben gehad op het ontstaan van het ongeval.
Op 154,6 meter afstand, met werkende verlichting was de Peugeot zichtbaar. Rekening houdend met minder zicht bij regenachtige weersomstandigheden vinden wij dat de Peugeot zichtbaar was. Uit de animaties blijkt dat, als de Audi met een snelheid van 200 km/uur, 154,5 meter achter de Peugeot reed, met één seconde reactietijd en een noodremming een aanrijding had kunnen voorkomen.
VIII. Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 13 januari 2020 (aanvullend proces-verbaal bevindingen pagina 6)
V: Wat voor auto had [naam slachtoffer]?
A: Hij had een Peugeot Partner.
V: Wanneer heeft u zijn auto voor het laatst gezien?
A: De zaterdag voor het ongeluk, dus 26 januari 2019, ik vermoed tussen 19:30 en 21:00 uur.
A: Ik zag dat zijn achterlichten naar behoren werkten.
IX. Een proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2019, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] (dossierpagina’s 160-161):In het Medisch Centrum Leeuwarden trof ik, hulpofficier van justitie, op 28 januari 2019 om 22.45 uur de verdachte [verdachte] geboren [geboortedatum] te Leeuwarden. Ik gaf hem het bevel mee te werken aan het bloedonderzoek. Ik deelde hem mede dat hij in gevolge de Wegenverkeerswet verplicht is gevolg te geven aan dit bevel om mee te werken aan het bloedonderzoek. Verdachte hield zich bij zijn besluit niet mee te werken aan het bloedonderzoek. Ik verbalisant heb mijzelf er van overtuigd heb dat aan de verdachte alle mogelijkheid en gelegenheid is gegeven zijn afweging te maken.