ECLI:NL:RBNHO:2020:2127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5095
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit tot weigering van WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, die hem was geweigerd met ingang van 5 januari 2016. Het primaire besluit van 23 januari 2017 werd door de rechtbank beoordeeld, evenals het bestreden besluit van 12 oktober 2017, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F. Reith.

Tijdens de zitting op 11 juni 2018 werd een medisch deskundige ingeschakeld om de situatie van eiser te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat eiser, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard, nog steeds te maken had met aanzienlijke beperkingen door psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet voldoende was onderbouwd en dat de deskundige meer beperkingen had vastgesteld dan door de verzekeringsarts was aangenomen. De rechtbank volgde de deskundige in zijn bevindingen en oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berustte.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.390,- bedroegen. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 5 januari 2016 geweigerd.
Bij besluit van 12 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en een medisch deskundige opdracht verstrekt eiser te onderzoeken. Deze deskundige, [naam 1] , verzekeringsarts, heeft op 20 maart 2019 gerapporteerd. Partijen hebben daarop gereageerd. De deskundige heeft op 28 augustus 2019 een nadere toelichting gegeven.
Partijen hebben desgevraagd niet te kennen gegeven een nadere zitting op prijs te stellen, de rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als logistiek medewerker/loodsmedewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Op 22 september 2010 heeft hij zich ziek gemeld wegens nek- en armklachten. Bij besluit van 5 oktober 2012 is eiser een WIA-uitkering toegekend omdat hij volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit is gegrond verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% werd berekend. De WIA-uitkering is per 8 mei 2015 (datum einde loongerelateerde uitkering) beëindigd.
1.2
Eiser heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 5 januari 2016. In verband daarmee is eiser op 25 november 2016 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat eiser nog steeds kampt met verslavingsproblematiek,
a-specifieke nek- en rugklachten en agressieregulatieproblematiek. Er is volgens de verzekeringsarts geen sprake van een gewijzigde belastbaarheid ten opzichte van het verleden.
1.3
Eiser is op 9 juni 2017 onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft aanleiding gezien om de functionelemogelijkhedenlijst (FML) op enkele punten aan te passen vanwege eisers stressgevoeligheid bij de spelende psychiatrische problematiek, zijn middelen- en medicatiegebruik en beperkingen ten aanzien van hoofdbewegingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser berekend op minder dan 35%.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Zijn psychische klachten zijn ten opzichte van 2012 verergerd. Uit de in opdracht van eiser verrichte psychiatrische expertise door [naam 2] van 15 mei 2018 blijkt dat eiser op de datum in geding van 5 januari 2016 meer beperkingen heeft. Zo is sprake van besluiteloosheid, moeite met plannen, initiëren en uitvoeren van activiteiten, weinig flexibiliteit en moeilijk omgaan met stresserende omstandigheden. Eiser is beperkt in het hanteren van problemen van anderen, omgaan met kritiek, omgaan met conflicten, op het gebied van samenwerken en hij heeft een gebrekkige emotionele zelfcontrole. Uit de expertise is voorts gebleken dat eiser op de datum in geding beperkt is in het werken in een lawaaiige omgeving en slechts voor 20 uur per week belastbaar is. Er is eveneens te weinig rekening gehouden met zijn lichamelijke beperkingen. Een belangrijke aanwijzing voor het feit dat zijn lichamelijke beperkingen op de datum in geding erger waren dan is ingeschat, is dat eiser in augustus 2017 een hartinfarct heeft gehad. Eiser is gedotterd maar ondervindt nog steeds veel klachten, met name op energetisch gebied.
3. De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De deskundige heeft op basis van medische informatie van behandelaars, de expertise van [naam 2] , en eigen onderzoek geconcludeerd dat bij eiser sprake is van alcohol-, nicotine- en cocaïneafhankelijkheid en emotieregulatieproblemen die gekaderd zijn in een persisterende depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Daarnaast was sprake van hypertensie en hypercholesterolaemie. Verder is aannemelijk dat sprake was van degeneratieve veranderingen. De psychische problematiek stond echter op de voorgrond. Uitgaande van de problematiek heeft de deskundige geconcludeerd dat meer beperkingen aan de orde zijn dan door verweerder was aangenomen. Het gaat daarbij om beperkingen ten aanzien van stresserende omstandigheden, zoals hoge werkdruk en hoog handelingstempo. Het takenpakket dient te bestaan uit overzichtelijke, gestructureerde taken waarbij geen beroep gedaan wordt op probleemoplossend vermogen. De deskundige acht ook beperkingen aanwezig ten aanzien van het omgaan met emotionele problemen van anderen en verder kan hij anderen in verwarring brengen door de eigen emotionele reacties. In het verlengde daarvan was eiser ook niet geschikt voor werkzaamheden met intensiever contact met klanten of patiënten. Verder acht de deskundige een urenbeperking van 20 uur per week aangewezen en heeft zij avond- en nachtdiensten niet passend geacht.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de rapportage van de deskundige de FML aangepast in die zin dat hij beperkingen heeft opgenomen ten aanzien van veelvuldige deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, klantencontacten, patiëntencontacten en ’s nachts werken. Met betrekking tot de overige door de deskundige aanwezig geachte beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond gezien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aldus aangepaste FML geconcludeerd dat de functie snackbereider komt te vervallen. De resterende vier functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onveranderd passend geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onveranderd op minder dan 35% berekend.
5. De deskundige heeft naar aanleiding van de opmerkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere toelichting verstrekt en vastgehouden aan haar standpunt. Met betrekking tot de indicatie voor de urenbeperking heeft de deskundige toegelicht dat de rapportage van [naam 2] blijk geeft van gedegen onderzoek en zijn conclusies daarom voldoende gedragen acht. De visie van [naam 2] en het gegeven dat er op de datum in geding een indicatie bestond voor intensieve behandeling heeft een belangrijke rol gespeeld bij de onderbouwing van de urenbeperking. De deskundige heeft verder toegelicht dat een urenbeperking ook op preventieve gronden is aangewezen, omdat bij eiser sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en het gekrenkte zelfbeeld in het licht daarvan bezien dient te worden. Het voorkomen van verdere decompensatie is een aspect waarmee gelet op de beschreven psychopathologie rekening gehouden dient te worden, aldus de deskundige.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze reactie de FML verder aangepast, in die zin dat alsnog beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot het uiten van gevoelens en er specifieke voorwaarden zijn opgenomen: geen werk met gemakkelijke toegang tot alcohol of andere middelen, overzichtelijk, gestructureerde taken en zonder hoge eisen aan probleemoplossend vermogen. Voor een urenbeperking ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding. Waar het gaat om de behandeling die eiser zou ondergaan, staat vast dat deze geen doorgang heeft gevonden zodat er geen indicatie bestaat voor een urenbeperking op grond van ontbreken van beschikbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat een preventieve indicatie aan de orde kan zijn bij persoonlijkheidsstoornissen, maar dat het daarbij gaat om aandoeningen waarbij sprake is van zelfoverschatting of het overschrijden van de eigen grenzen. Daarvan is bij eiser geen sprake, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
7. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De wijze waarop in het rapport is ingegaan op de verschillende klachten van eiser en de informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent. De omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een andere afweging maakt waar het gaat om de vraag of een urenbeperking aangewezen is, is onvoldoende voor de conclusie dat de rechtbank de deskundige niet zou kunnen volgen.
8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundige, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1), en voor de kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige € 1.077,50, derhalve in totaal € 2.390,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.390,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.