ECLI:NL:RBNHO:2020:2259

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1792
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van medische rapportages

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J.C. Engels, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. Roos. Eiseres ontving sinds 2004 een WAO-uitkering, vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Na een verzoek om herbeoordeling in 2018, concludeerde de verzekeringsarts dat er geen verandering was in de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Eiseres maakte bezwaar tegen het bestreden besluit van 11 maart 2019, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de diagnose Borderline persoonlijkheidsstoornis onjuist was en dat zij in staat was om te werken.

De rechtbank overwoog dat het niet aan de bestuursrechter is om de inhoud van de rapportages van de verzekeringsartsen aan te passen. De rechtbank concludeerde dat de rapportage van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er voldoende gegevens waren om tot een afgewogen oordeel te komen. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht die de diagnose of de vastgestelde belastbaarheid tegenspreekt. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van 11 maart 2019 juist was en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.C. Engels),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) onveranderd voortgezet.
Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt vanaf 2004 een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij een beoordeling in 2006 heeft verweerder eiseres onveranderd 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Hierbij is informatie van het GGZ van 9 november 2006 betrokken, waarin staat vermeld dat eiseres onder andere een Borderline persoonlijkheidsstoornis heeft.
1.1
Op 24 april 2018 heeft eiseres verweerder verzocht om een herbeoordeling. In dat kader is zij op 10 juli 2018 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de situatie van eiseres ten opzichte van de beoordeling in 2006 niet is veranderd en dat onverminderd sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het primaire medische oordeel. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Eiseres stelt in beroep dat het bestreden besluit onjuist is. Eiseres wil graag werken en vanuit haar persoonlijke oogpunt is geen sprake van dermate ernstige psychische problematiek waaruit blijkt dat zij 80-100% arbeidsongeschikt is. De door de GGZ in 2006 gestelde diagnose Borderline persoonlijkheidsstoornis is volgens eiseres onjuist. Verder verzoekt eiseres om herziening/rectificatie van de rapportages van de verzekeringsartsen. Volgens haar liggen deze rapportages ten grondslag aan het besluit om haar uit het ouderlijk gezag te ontzetten. Eiseres stelt verweerder aansprakelijk voor de geleden schade.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De bestuursrechter is in deze zaak alleen bevoegd een oordeel te geven over het besluit van 11 maart 2019, waarin verweerder de belastbaarheid van eiseres heeft vastgesteld. Het is niet aan de bestuursrechter om de inhoud van de rapportages van de verzekeringsartsen aan te (doen) passen.
3.1
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapportage van de primaire verzekeringsarts niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, heeft eiseres gezien op het spreekuur en heeft haar medisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossierstudie verricht en heeft op basis daarvan een nadere motivering gegeven in het bestreden besluit. De verzekeringsartsen beschikten dan ook over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiseres te komen.
3.2
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De belastbaarheid van eiseres is in het medische rapport van de verzekeringsarts van 11 juli 2018 inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft alle klachten van eiseres meegenomen in zijn beoordeling. Eiseres heeft zowel in bezwaar als in beroep geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat de door het GGZ in 2006 gestelde diagnose Borderline persoonlijkheidsstoornis onjuist is, of andere informatie waaruit blijkt dat zij minder beperkt is dan is aangenomen. Dit betekent dat het bestreden besluit van 11 maart 2019 juist is.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.