ECLI:NL:RBNHO:2020:2260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2245
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan procesbelang na terugbetaling van schuld

Op 31 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep dat door de eiser was ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat eiser maandelijks € 150,- moest aflossen wegens teveel ontvangen WW-uitkering. Eiser had eerder een lagere aflossing van € 30,- per maand afgesproken, maar verweerder had de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 223,37 per maand. Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft eiser verklaard dat hij een lening had afgesloten en de volledige schuld aan verweerder had voldaan, wat leidde tot de vraag of hij nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank overwoog dat voor het hebben van voldoende procesbelang bepalend is of het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijk betekenis heeft voor de indiener. Aangezien eiser de terugvordering had betaald, was de termijnregeling vervallen en was de vaststelling van de hoogte van de aflossingscapaciteit niet langer relevant. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser maandelijks een bedrag van € 150,- aan verweerder moet aflossen.
Bij besluit van 17 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser wegens teveel ontvangen WW-uitkering nog een bedrag van € 9.353,21 aan verweerder dient terug te betalen en heeft de aflossingscapaciteit van eiser per maand bepaalt op € 223,37. Omdat eiser ook andere kosten heeft, heeft verweerder aan eiser een termijnregeling van € 150,- per maand opgelegd. Verweerder heeft dit besluit genomen op basis van het op 7 november 2018 en 25 november 2018 door eiser ingevulde formulier inkomens- en vermogensonderzoek.
2. Eiser heeft erop gewezen dat in het verleden tijdens een rechtszaak is afgesproken dat hij € 30,- per maand moest terugbetalen. Dat heeft hij ook altijd gedaan. Eiser wenst vast te houden aan deze afspraak en kan niet rondkomen als hij maandelijks € 150,- aan verweerder moet aflossen.
3. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij een lening heeft afgesloten waarmee de volledige schuld aan verweerder is voldaan. Ter zitting heeft hij een betalingsbewijs getoond hiervan. Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of eiser nog wel belang heeft bij een beoordeling van het beroep.
4. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende (proces)belang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen daarvan nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:695). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
5. Eiser wenst met zijn beroep te bereiken dat zijn aflossingscapaciteit op een lager bedrag wordt vastgesteld. Omdat eiser de terugvordering heeft betaald, is de termijnregeling vervallen en is de vaststelling van de hoogte van de aflossingscapaciteit van eiser niet langer van belang. Niet valt in te zien welk ander resultaat eiser met het beroep nog wenst te bereiken. Daarmee is dus het procesbelang komen te ontvallen bij een beoordeling van het beroep.
6.
Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.