In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen over de toekenning van bijzondere bijstand. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vinyl voor zijn woning, maar het college had slechts een lening van € 258,- toegekend, met een aflossingsbedrag van € 25,- per maand. Eiser was van mening dat de werkelijke kosten hoger waren, omdat hij vanwege lichamelijke beperkingen niet in staat was het vinyl zelf te leggen en hij ook die kosten moest betalen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 27 september 2019 werd duidelijk dat partijen overeenstemming hadden bereikt over een verlaging van het aflossingsbedrag naar € 15,- per maand. De rechtbank heropende het onderzoek naar aanleiding van deze overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de kosten van vinyl als noodzakelijke kosten van bestaan moesten worden aangemerkt, die niet uit de bijstandsnorm konden worden voldaan. De rechtbank stelde vast dat het college de hoogte van de bijzondere bijstand had vastgesteld op basis van beleidsregels, die uitgaan van 60% van de Nibudprijzen voor duurzame gebruiksgoederen.
De rechtbank oordeelde echter dat het college onvoldoende had aangetoond dat het toegekende bedrag voldoende was om een adequate vloer te kopen, gezien de specifieke omstandigheden van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de bijzondere bijstand betrof en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de daadwerkelijke kosten van de vloerbedekking in acht genomen moeten worden. Tevens werd het college opgedragen het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.