Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
Artikel 5: Huurprijs5.1. Met ingang van de ingangsdatum van deze Tijdelijke Huurovereenkomst Leegstandweg is Huurder aan Verhuurder een maandelijkse kale huurprijs verschuldigd van €690,- vermeerderd met een voorschot G, W, L en restafval van € 185,-(…)Artikel 6: Servicekosten6.1. De kosten van de volgende leveringen, diensten en services zijn voor rekening van Huurder:a. gasb. waterc. verwarmingd. elektriciteite. telefoonf. kabelg. interneth. onderhoudscontracteni. schoonmaakdienstenj. groen en restafval6.2. Verhuurder draagt zorg voor (contracten met de leveranciers van de) leveringen, diensten en services zoals genoemd in 6.1. ; a, b, c en j.Huurder zal zelf zorgdragen voor (contracten met de leveranciers van de) leveringen, diensten en services zoals genoemd in artikel 6.1. ; e, f, g en h.(…)Artikel 10: Waarborgsom10.1. Huurder verstrekt bij ondertekening van deze Tijdelijke Huurovereenkomst Leegstandwet een waarborgsom van € 1380, zijnde het bedrag overeenkomende met 2 maanden huur.(…)Artikel 14: Overige bepalingen(…)14.4. Huurder beschikt bij aanvang en gedurende deze Tijdelijke Huurovereenkomst Leegstandweg over een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering.14.5. Alle buitengerechtelijke kosten die Verhuurder maakt door het niet-nakomen van een of meerdere verplichtingen door Huurder onder deze Tijdelijke Huurovereenkomst Leegstandwet zijn voor rekening van Huurder.
3.6.1. Het hof constateert dat [eiser] ook in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij (afgezien van de sommaties door zijn advocaat in 2018) [gedaagde] nooit heeft aangesproken op betaling van servicekosten. Evenmin heeft [eiser] een verklaring gegeven waarom hij de werkelijke servicekosten niet heeft afgerekend met de huurders. Verder heeft de vorige huurster, de voormalige vriendin van [gedaagde] , ter zitting bij het hof naar voren gebracht dat zij destijds een all-in bedrag van € 690,- per maand voor de woning betaalde. De hier tegenover gestelde verklaringen van drie getuigen en de tekst van de huurovereenkomst zijn mogelijk voor een bodemrechter voldoende om een (voorshands) bewijsoordeel in het voordeel van [eiser] te geven, maar onvoldoende voor de in kort geding voor de toewijsbaarheid van een geldvordering vereiste aannemelijkheid. Evenmin heeft [eiser] , tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , inzichtelijk gemaakt waarom de verdeelsleutel van 50% voor de twee panden redelijk is. (…)3.8.1. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [eiser] niet uitgelegd waarom hij [gedaagde] , die geen waarborgsom heeft voldaan, in het bezit van de sleutel van de woning heeft gesteld en hem vervolgens jarenlang niet heeft aangemaand om de waarborgsom te betalen. Verder heeft de voormalige huurster ter zitting medegedeeld dat zij voor de huur van de woning (ook) nooit een waarborgsom heeft betaald. (…)3.9.1. (…) Voorts is, zoals het hof hiervoor onder 3.6.1. heeft overwogen, ook in hoger beroep nog onduidelijk tot welk bedrag [gedaagde] gehouden is een voorschot aan servicekosten te betalen. (…)
3.De vordering
a. ontbinding van de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] ;
b. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 9.834,77 aan servicekosten en € 1.380,- aan waarborgsom;
c. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van 690,- per maand aan huurprijs en € 185,- per maand aan voorschot op de servicekosten, beide bedragen zolang [gedaagde] in de woning blijft;
d. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over alle bedragen vanaf de dag van betalingsverzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
e. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 950,- aan buitengerechtelijke kosten;
f. veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde;
g. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
- het niet betalen van de servicekosten;
- het niet betalen van de waarborgsom;
- het niet hebben van een WA-verzekering.
Voor zover de vordering uitsluitend is gebaseerd op het niet hebben van een WA-verzekering wordt deze afgewezen. Nog daargelaten dat [gedaagde] heeft aangevoerd inmiddels wel een WA-verzekering te hebben afgesloten, geldt dat deze enkele tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst en alle daaruit voortvloeiende gevolgen niet rechtvaardigt, te minder nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] hierop ooit is aangesproken.
- [gedaagde] nooit servicekosten aan [eiser] heeft betaald;
- [eiser] zelf nooit de jaarlijks verplichte eindafrekeningen heeft verstrekt;
- [eiser] gedurende meerdere jaren niet aantoonbaar aanspraak heeft gemaakt op betaling van de servicekosten;
- de voorgaande huurster, [voorgaande huurster] , ook geen servicekosten heeft betaald en daarvoor nooit een afrekening heeft ontvangen.
De verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [vader van gedaagde] die door [eiser] zijn overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen dat [gedaagde] de verplichting heeft om servicekosten te betalen en dat hij op de nakoming van deze verplichting wel degelijk is aangesproken, wegen daar onvoldoende tegen op. Deze verklaringen zijn in het licht van het verweer van [gedaagde] onvoldoende concreet (wanneer is wat tussen wie en wie besproken). Daar komt bij dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij [gedaagde] zelf nooit op de servicekosten heeft aangesproken en er ook niet bij was toen anderen dit deden. De tekst van de huurovereenkomst en de overgelegde verklaringen bieden echter wel voldoende aanknopingspunten om [eiser] nog in de gelegenheid te stellen te bewijzen dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat hij naast de huur van € 690,- per maand een bedrag van € 185,- per maand aan servicekosten verschuldigd zou zijn.
De vorige huurster had de waarborgsom ook niet betaald. Uit niets blijkt dat [eiser] [gedaagde] in de afgelopen jaren ook maar op enig moment op betaling van de waarborgsom heeft aangesproken. De verklaringen die [eiser] ter onderbouwing van zijn stellingen betreffende de waarborgsom heeft overgelegd, zijn onvoldoende concreet om daarmee het verlangde bewijs te leveren, maar leveren voldoende aanknopingspunten op om [eiser] tot nadere bewijslevering toe te laten.
6.De beslissing
woensdag 6 mei 2020 te 10.00 uur;
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;