ECLI:NL:RBNHO:2020:2362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
7907086 \ CV EXPL 19-10223
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en tegenvordering wegens schade aan bedrijfsbus

In deze zaak heeft eiser, een koerier, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een koeriersbedrijf runt, wegens onbetaalde facturen. Eiser heeft in 2018 verschillende ritten uitgevoerd voor gedaagde en heeft hiervoor facturen verzonden, waarvan vier niet zijn betaald. De totale vordering bedraagt € 1.568,11, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagde heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld, waarbij hij stelt dat eiser schade heeft veroorzaakt aan zijn bedrijfsbus, waarvoor hij € 1.254,13 vordert. De kantonrechter heeft op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat er een afspraak was om met gesloten beurzen uit elkaar te gaan, en dat de vordering van eiser tot betaling van de openstaande facturen wordt toegewezen. De kantonrechter wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toe. De tegenvordering van gedaagde wordt afgewezen, omdat hij niet voldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden en omdat de identiteit van gedaagde niet vaststaat. De proceskosten komen voor rekening van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7907086 \ CV EXPL 19-10223
Uitspraakdatum: 1 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.J. Oost
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam A]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.M. Braat (DAS)

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 juli 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend. [eiser] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 27 januari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting is de vraag gerezen of [gedaagde] onder bewind is gesteld. De kantonrechter heeft bepaald dat hierover eerst meer duidelijkheid zou moeten komen voordat de zitting zou kunnen worden voortgezet. De griffier heeft vervolgens beide partijen telefonisch meegedeeld dat uit interne verificatie bij de rechtbank Noord-Holland volgt dat [gedaagde] niet (meer) onder bewind is gesteld.
1.3.
De zitting is voortgezet op 3 maart 2020. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 4 februari 2020 nog stukken toegezonden. [gedaagde] heeft bij akte van 3 maart 2020 nog stukken overgelegd en zijn (voorwaardelijke) tegenvordering verminderd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft een koeriersbedrijf onder de naam [handelsnaam A] . [eiser] heeft in 2018 onder de naam Koeriersbedrijf [handelsnaam eiser] diverse ritten gereden voor het koeriersbedrijf van [gedaagde] .
2.2.
[eiser] heeft voor zijn werkzaamheden facturen aan [handelsnaam A] ( [gedaagde] ) verzonden. [gedaagde] heeft vier facturen niet betaald. Het betreft drie facturen van 27 april 2018 en een factuur van 10 juli 2018 voor ritten in de periode 26 maart 2018 tot en met 9 mei 2018. Het totaalbedrag van de facturen bedraagt € 1.266,87 inclusief btw.
2.3.
Er is schade ontstaan aan de bedrijfsbus van [gedaagde] . De verzekeraar van [gedaagde] heeft deze schade vergoed met uitzondering van € 250,00 aan eigen risico.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.568,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De vordering bestaat uit € 1.266,87 aan hoofdsom, € 190,03 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 111,21 aan wettelijke handelsrente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] koerierswerkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] in gebreke is gebleven de ter zake daarvan aan hem verzonden facturen te betalen. Omdat sprake is van een handelsovereenkomst is [gedaagde] op grond van artikel 6:119a jo 6:120 lid 2 wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf de dag van verzuim.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Primair beroept hij zich op een afspraak met [eiser] : [eiser] zou de laatste facturen niet innen en [gedaagde] zou de schade aan de bedrijfsbus niet bij [eiser] in rekening brengen.
4.2.
Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op opschorting en verrekening. [gedaagde] voert aan dat zijn bedrijfsbus op 9 mei 2018 door toedoen van [eiser] is beschadigd. [gedaagde] heeft hierdoor schade geleden, bestaande uit € 250,00 aan eigen risico en € 2.271,00 aan bedrijfsschade. [gedaagde] heeft zijn bus gedurende vijf weken niet kunnen gebruiken, waardoor hij 30% van zijn omzet (exclusief btw) aan winst is misgelopen.
4.3.
[gedaagde] vordert bij wijze van voorwaardelijke tegenvordering, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van primair € 1.254,13 en subsidiair € 2.521,00. De vordering is voorwaardelijk, namelijk voor het geval niet komt vast te staan dat tussen partijen is afgesproken om met gesloten beurzen uit elkaar te gaan. De primaire vordering betreft het eigen risico en de bedrijfsschade minus het bedrag van €1.266,87 aan openstaande facturen. Subsidiair wordt € 2.521,00 gevorderd indien verrekening niet wordt toegestaan.
4.4.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser] als bruiklener van de bedrijfsbus van [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting om de bus in dezelfde staat terug te geven en door er niet als een goed huisvader mee om te gaan (artikel 7A:1781 BW) ten gevolge waarvan [gedaagde] voornoemde schade heeft geleden.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiser] betwist dat hij schade aan de bedrijfsbus heeft veroorzaakt. Hij is dan ook niet aansprakelijk voor de schade aan de bus, laat staan voor de gestelde vervolgschade. Verder betwist [eiser] dat de verzekeraar geen dekking zou verlenen voor bedrijfsschade. Uiterst subsidiair voert [eiser] aan dat [gedaagde] niet schade beperkend heeft opgetreden.

6.De beoordeling

de vordering
6.1.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 1.266,87 aan openstaande facturen. [gedaagde] voert geen verweer tegen de hoogte van dit bedrag, maar beroept zich primair op een afspraak met [eiser] , inhoudende dat als [eiser] zijn laatste facturen niet zou innen, [gedaagde] geen (gevolg)schade bij [eiser] in rekening zou brengen. [eiser] heeft het bestaan van een dergelijke afspraak nadrukkelijk betwist. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft echter op geen enkele wijze het bestaan van een dergelijke afspraak aannemelijk gemaakt, zodat dit verweer zal worden verworpen.
6.2.
Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op verrekening. Voor een geslaagd beroep op verrekening bij wijze van verweer is vereist dat de gegrondheid van de verrekening op eenvoudige wijze is vast te stellen. Als dat niet het geval is, dan kan de kantonrechter het beroep op verrekening afwijzen (artikel 6:136 BW). De kantonrechter is van oordeel dat de gegrondheid van het beroep van [gedaagde] op verrekening, gelet op hetgeen hierna in de zaak van de tegenvordering zal worden overwogen, niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot betaling van € 1.266,87 aan hoofdsom dan ook toewijzen.
6.3.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 190,03 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
6.4.
[eiser] vordert € 111,21 aan wettelijke handelsrente. Dit bedrag zal als niet gemotiveerd betwist worden toegewezen.
6.5.
Daarnaast vordert [eiser] wettelijke rente over de hoofdsom van € 1.266,87, over de buitengerechtelijke incassokosten en over de reeds berekende rente. De gevorderde rente over de reeds verschuldigde rente dient te worden afgewezen, nu deze op grond van artikel 6:119 lid 2 BW slechts kan worden toegewezen over de rente die (meer dan) een vol jaar verschuldigd is. Nu [eiser] geen specificatie van de berekende rente in het geding heeft gebracht, is onvoldoende gebleken dat daar sprake van is. De gevorderde wettelijke rente zal voor het overige worden toegewezen.
6.6.
De proceskosten (dagvaarding: € 91,41; griffierecht: € 231,00; salaris gemachtigde: € 540,00 (3x € 180,00)) komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
6.7.
Hiervoor is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen is afgesproken om met gesloten beurzen uit elkaar te gaan. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn tegenvordering heeft ingediend is vervuld, zodat deze vordering zal worden beoordeeld.
6.8.
De kantonrechter stelt voorop dat de tegenvordering is ingesteld door gedaagde [gedaagde] . De tegenvordering is echter onderbouwd met stukken die betrekking hebben op “ [naam B] handelend onder de naam [handelsnaam A] ” danwel “ [naam C] ’s Koeriersbedrijf”. In het door [gedaagde] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat [handelsnaam A] een eenmanszaak is die gedreven wordt voor rekening van [naam B] . [gedaagde] heeft gesteld dat hij de naam van zijn echtgenote voert, dit laat echter onverlet dat zijn geslachtsnaam [naam gedaagde] blijft, zolang deze niet officieel gewijzigd is overeenkomstig artikel 7:1 BW, zoals de kantonrechter ook ter zitting heeft geconstateerd op grond van het door [gedaagde] getoonde identiteitsbewijs. Op grond van de in de procedure overgelegde stukken is dan ook niet vast te stellen dat [gedaagde] dezelfde persoon is als [naam B] . De vordering moet reeds daarom worden afgewezen.
6.9.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat de tegenvordering ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft nagelaten nader te specificeren waarom zijn gederfde winst gesteld dient te worden op 30% van zijn omzet. Evenmin heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat hij degene is geweest die schade heeft geleden in de vorm van het ingehouden eigen risico, nu tussen [gedaagde] en [handelsnaam A] geen link gelegd kan worden.
6.10.
De proceskosten (salaris gemachtigde: € 210,00) komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.568,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.456,90 vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 91,41
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 540,00 ;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 210,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser] .
7.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.A.M. Schokkenbroek en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter