ECLI:NL:RBNHO:2020:2456

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/15/295705 / HA ZA 19-702
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van saldo spaarrekening na beëindiging van samenlevingscontract tussen ex-samenlevers

In deze zaak vorderden beide partijen, ex-samenlevers, nakoming van een overeenkomst tot verdeling van het saldo van een spaarrekening na de beëindiging van hun samenlevingscontract. Het samenlevingscontract was op 1 april 2017 beëindigd, waarna partijen in geschil raakten over de verdeling van de Rabo OpbouwSpaarrekening. De vrouw stelde dat het saldo per 1 april 2017, ter hoogte van € 38.901,27, gelijkelijk verdeeld moest worden, terwijl de man meende recht te hebben op de helft van het saldo per datum van verkoop van de gemeenschappelijke woning op 20 augustus 2019, dat toen € 59.928,- bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de afspraken van 18 juli 2018 geen betrekking hadden op de Rabo OpbouwSpaarrekening en dat deze alsnog verdeeld moest worden volgens de bepalingen van het samenlevingscontract. De rechtbank stelde vast dat de vrouw het saldo per 1 april 2017 aan de man moest voldoen, vermeerderd met het rendement over dat saldo. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/295705 / HA ZA 19-702
Vonnis van 1 april 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.B. Biezen te Zaandam,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.R. Starink te Beverwijk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 22 januari 2020;
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling door de vrouw overgelegde producties 4 en de door de man overgelegde producties 3 en 4;
  • de mondelinge behandeling van 16 maart 2010 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij de advocaten pleitnotities hebben overgelegd. Mr. Biezen heeft dat gedaan in de vorm van een conclusie van antwoord in reconventie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw met instemming van de man de grondslag van haar vordering aangevuld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zij hebben met elkaar samengewoond. Op 7 oktober 2004 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten (hierna: het samenlevingscontract).
2.2.
Het samenlevingscontract is per 1 april 2017 door opzegging geëindigd.
2.3.
Artikel 9 van het samenlevingscontract vermeldt, voor zover hier van belang:
“1. Eindigt de overeenkomst door opzegging of door het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap dan zijn partijen verplicht eraan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn privé goederen;
b. dat aan iedere partij, zonder verrekening van de waarde, worden toebedeeld en geleverd de
door die betrokkene aangebrachte goederen.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
(…)
4. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld. De gemeenschappelijke woning van partijen zal daarbij naar de waarde in onbewoonde staat worden getaxeerd. De schulden worden in aanmerking genomen volgens de regels die gelden voor successieaangiften.
5. Voor zover partijen niet tot overeenstemming kunnen komen vindt de verdeling plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek.”
2.4.
Partijen hadden na hun samenleving nog een hen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning (hierna: de gemeenschappelijke woning). Op de gemeenschappelijke woning rustte een hypothecaire lening. Aan de hypothecaire lening was verder gekoppeld een spaarrekening, Rabo OpbouwSpaarrekening NL71 RABO 3631 7226 21 (hierna: de Rabo OpbouwSpaarrekening). De Rabo OpbouwSpaarrekening werd en wordt geheel door de vrouw gevoed.
2.5.
Per e-mail heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man op 3 juli 2018 geschreven, voor zover hier van belang:
“(…)
Ook ten aanzien van de verkoop van de woning hebben partijen na de nodige strubbelingen recent wat aanvullende afspraken kunnen maken.
Wellicht biedt deze ontwikkeling de ruimte om de resterende geschilpunten op te lossen. (…)
Vandaar dat cliënte -onverplicht- voorstelt alle overige kwesties tegen finale kwijting over en weer af te doen met de afspraak dat uw cliënt uit de netto opbrengst bij verkoop en overdracht van de woning aan (een) derde(n), via de notaris, bovenop de helft van de netto overwaarde een bedrag van € 10.000,-- ontvangt.
Kunnen partijen de geschillen op die manier bijleggen?
(…)”
2.6.
Op 11 juli 2018 heeft de advocaat van de man hierop gereageerd. Hij schreef, voor zover hier van belang:
“(…)
Ik heb het voorstel van uw cliënte inmiddels met cliënt besproken. Cliënt is het met uw cliënte eens dat het beter zou zijn als partijen alle overige kwestie tegen finale kwijting over en weer zouden afdoen. Cliënte kan zich echter niet verenigen met het voorstel van uw cliënte. Ik bericht u als volgt.
(…)
Cliënt stelt in dat verband voor dat uw cliënte uit de netto opbrengst bij verkoop en overdracht van de woning aan (een) derde(n), via de notaris, bovenop de helft van de netto overwaarde een bedrag van € 20.000,- ontvangt tegen finale kwijting over en weer.
(…)”
2.7.
Op dezelfde dag heeft de advocaat van de vrouw in reactie aan de advocaat van de man gemaild:
“Cliënte is -onverplicht- bereid alle kwesties tegen finale kwijting over en weer af te doen met de afspraak dat uw cliënt uit de netto opbrengst bij verkoop en overdracht van de woning aan (een) derde(n), via de notaris, bovenop de helft van de netto overwaarde een bedrag van € 15.000,-- ontvangt.
(…)”
2.8.
Op 13 juli 2018 mailde de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw:
“Cliënt blijft bij zijn voorstel van € 20.000,-- van 11 juli jl.”
2.9.
Op 18 juli 2018 mailde de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man:
“Hoewel het te veel is, aanvaardt cliënte het voorstel om alle resterende kwesties tegen finale kwijting over en weer af te doen met de afspraak dat uw cliënt uit de netto opbrengst bij verkoop en overdracht van de woning aan (een) derde(n), via de notaris, bovenop de helft van de netto overwaarde een bedrag van 20.000,-- ontvangt.”
2.10.
De gemeenschappelijke woning is verkocht en geleverd op 20 augustus 2019. Partijen hebben vervolgens een geschil gekregen over de hoogte van het deel waartoe de man tot de Rabo OpbouwSpaarrekening gerechtigd is.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening per 1 april 2017 ad
€ 38.901,27 bij helfte tussen partijen verdeeld wordt;
II. voor recht verklaart dat van het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening het bedrag van € 19.450,64 toekomt aan de man en dat het overige saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening toekomt aan de vrouw, en
III. de man veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis de Rabobank, met gelijktijdige kopie aan de vrouw, te berichten dat van het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening aan de man € 19.450,64 toekomt en aan de man overgemaakt dient te worden en dat het overige saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening toekomt aan de vrouw en dat zij daarover mag beschikken;
IV. de man veroordeelt aan de vrouw een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,- te betalen voor iedere dag of dagdeel dat hij niet (geheel) aan het onder III gevorderde voldoet, en;
V. de man veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3.2.
De man voert in conventie verweer en vordert in reconventie, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening per 20 augustus 2019
€ 59.928,- bij helfte tussen partijen verdeeld wordt;
II. de vrouw veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis de Rabobank, met gelijktijdige kopie aan de man, te berichten dat van het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening aan de man € 29.964,- toekomt en aan de man overgemaakt dient te worden en dat het overige saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening toekomt aan de vrouw en dat zij daarover mag beschikken;
III. de man veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De zaken in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
Zowel de vrouw (primair) als de man gronden hun vordering op het bestaan van een overeenkomst tussen partijen over de wijze waarop de Rabo OpbouwSpaarrekening verdeeld moet worden.
Volgens de vrouw is afgesproken dat de verdeling van die rekening plaatsvindt naar het saldo per datum waarop de samenlevingsovereenkomst is geëindigd, 1 april 2017. De man is krachtens het samenlevingscontract en de wet gerechtigd tot de helft van het saldo daarvan per 1 april 2017, te weten € 38.901,27. De verdeling van de Rabo OpbouwSpaarrekening was ook begrepen in de schikking van 18 juli 2018, waarin partijen finale kwijting zijn overeengekomen. Voor zover die schikking een leemte bevat, dient de overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid te worden aangevuld in die zin dat de man (slechts) recht heeft op het saldo per 1 april 2017.
De man betwist dit. Hij stelt dat partijen op 18 juli 2018 zijn overeengekomen dat de man recht heeft op de helft van de overwaarde van de gemeenschappelijke woning bij verkoop daarvan. In die overwaarde is begrepen het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening per datum van levering van de woning. De man heeft daarom recht op de helft van het saldo van die rekening per datum van overdracht van de woning, 20 augustus 2019. Dat saldo bedroeg toen € 59.928,-.
4.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen voorop dat krachtens artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar ingeroepen rechten, daarvan de stelplicht en zo nodig de bewijslast draagt. Dat betekent, enerzijds, dat de vrouw voldoende feiten moet stellen (en deze zo nodig moet bewijzen) om de door haar ingeroepen rechtsgevolgen te kunnen dragen. Anderzijds, betekent dit dat de man ook voldoende feiten moet stellen (en deze zo nodig moet bewijzen) om de door hem ingeroepen rechtsgevolgen te kunnen dragen.
4.4.
Uit hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, kan de rechtbank niet afleiden dat de man heeft ingestemd met verdeling van de Rabo OpbouwSpaarrekening in die zin dat de man slechts recht heeft op het saldo daarvan per 1 april 2017. Vast staat namelijk dat partijen weliswaar in juli 2018 hebben onderhandeld over de afwikkeling van hun geschillen tegen finale kwijting, maar ook staat vast dat de Rabo OpbouwSpaarrekening niet expliciet is benoemd bij die onderhandelingen. De stellingen van de vrouw volgend, zou de man ermee hebben ingestemd dat hij geen aanspraak maakt op rente over het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening in de periode van 1 april 2017 tot en met 20 augustus 2019. Aldus zou hij afzien van enige vergoeding over zijn vermogen na 1 april 2017, terwijl de vrouw niet alleen een (rente)vergoeding zou krijgen over haar eigen aandeel in het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening maar ook over het aandeel van de man daarin. Dat de man dat heeft bedoeld, ligt niet voor de hand en de vrouw heeft ook niet aangevoerd waarom de man hiermee zou instemmen.
Door de hier geschetste onevenwichtigheid, mocht de vrouw er ook niet redelijkerwijs op vertrouwen dat de man bedoelde in te stemmen met deze wijze van verdeling. Zeker niet in gedachten houdend dat partijen, naar de rechtbank begrijpt, destijds in een “vechtscheiding” verwikkeld waren en het niet voor de hand ligt dat de man bedoeld heeft zichzelf te benadelen ten voordele van de vrouw.
4.5.
Voor de vordering van de man, geldt, spiegelbeeldig, hetzelfde. Uit hetgeen hij heeft aangevoerd, kan de rechtbank niet afleiden dat de vrouw heeft ingestemd met verdeling van de Rabo OpbouwSpaarrekening in die zin dat de man recht heeft op de helft van het saldo per 20 augustus 2019. De stellingen van de man volgend, zou dit betekenen dat de man zou meedelen in de inleg op de Rabo OpbouwSpaarrekening na beëindiging van het samenlevingscontract. Dit terwijl uit artikel 9 van het samenlevingscontract volgt, kort gezegd, dat de gemeenschappelijke goederen werden verdeeld per datum van einde van het samenlevingscontract. Aldus zou de vrouw ten gunste van de man hebben afgezien van de helft van haar inleg op die rekening vanaf het einde van het samenlevingscontract tot aan de overdracht van de gemeenschappelijke woning aan een derde. Dit terwijl op het moment dat de schikking tot stand kwam (18 juli 2018) nog niet duidelijk was op welk moment de gemeenschappelijke woning verkocht en overgedragen zou worden. Dat de vrouw dat heeft bedoeld, ligt niet voor de hand en de man heeft ook niet aangevoerd waarom de vrouw hiermee zou instemmen.
Wat de man verder ook heeft aangevoerd over de betekenis van het begrip “overwaarde”, hij mocht er door de hier geschetste onevenwichtigheid ook niet redelijkerwijs op vertrouwen dat de vrouw bedoelde in te stemmen met deze wijze van verdeling.
4.6.
De conclusie is dat de afspraken van 18 juli 2018 geen betrekking hebben op de Rabo OpbouwSpaarrekening. Dit betekent dat deze alsnog verdeeld moet worden, zoals de vrouw subsidiair aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Voor zover partijen niet tot overeenstemming komen over de verdeling van de gemeenschap, bepaalt artikel 3:185 lid 1 Burgerlijk Wetboek dat de rechter de wijze van verdeling gelast of de verdeling zelf vaststelt. Niet in geschil is dat de Rabo OpbouwSpaarrekening wordt toegedeeld aan de vrouw.
4.7.
Het gaat om het bedrag dat de vrouw wegens overbedeling aan de man dient over te maken. Gelet op het bepaalde in artikel 9 van het samenlevingscontract dient uit te worden gegaan van het zuiver saldo per datum van beëindiging van het samenlevingscontract, 1 april 2017. Dat saldo bedroeg toen € 38.901,27. De stortingen die de vrouw na die datum op de Rabo OpbouwSpaarrekening heeft gedaan alsmede het rendement over die stortingen, dienen buiten de verdeling te blijven.
Onbetwist heeft de vrouw aangevoerd dat zij in de periode van 1 april 2017 tot en met 20 augustus 2019 € 14.955,59 op de Rabo OpbouwSpaarrekening heeft ingelegd en in die periode over die inleg € 952,- rendement heeft genoten. De man heeft daar geen recht op.
Wel heeft de man recht op de helft van het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening per 1 april 2017 (de rente over dat saldo) en over het rendement daarvan vanaf 1 april 2017 tot aan de datum van verdeling van de Rabo OpbouwSpaarrekening, zijnde heden.
De vrouw zal dit bedrag wegens overbedeling aan de man moeten voldoen, al dan niet door uitbetaling daarvan door de Rabobank. Partijen dienen verder op straffe van een dwangsom mee te werken aan deze verdeling door de Rabobank hierover in te lichten.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals uit de beslissing volgt.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de Rabo OpbouwSpaarrekening wordt toegedeeld aan de vrouw,
5.2.
bepaalt dat de vrouw wegens overbedeling aan de man moet voldoen de helft van het saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening per 1 april 2017, te vermeerderen met het rendement over het aan de man toekomende deel van dat saldo vanaf 1 april 2017 tot en met heden,
5.3.
veroordeelt zowel de man als de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, met gelijktijdige kopie aan de wederpartij, aan de Rabobank te berichten dat de Rabo OpbouwSpaarrekening NL71 RAB0 3631 7226 21 door de vrouw wordt voortgezet, dat het volgens dit vonnis onder 4.7. aan de man toekomende bedrag aan de man overgemaakt dient te worden en dat het resterende saldo van de Rabo OpbouwSpaarrekening toekomt aan de vrouw en dat zij daarover mag beschikken,
zulks op straffe van een door de overtredende partij aan de andere partij te betalen dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat de betreffende partij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JG