Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
a.) de tussen partijen gesloten huurovereenkomst voor het gehuurde met onmiddellijke ingang ontbindt;
b.) gedaagde veroordeelt om het gehuurde binnen een maand na betekening van het te wijzen vonnis met al de zijnen en het zijne te verlaten en te ontruimen en met afgifte van alle sleutels ter vrij beschikking aan eisers;
c.) eisers machtigt om de ontruiming zo nodig zelf op kosten van gedaagde te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de politie;
d.) gedaagde veroordeelt tot betaling aan eisers van de achterstallige huurpenningen van in totaal € 372,84 over 2018 en € 2.260,26 over 2019, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele betaling;
e.) gedaagde veroordeelt tot betaling aan eisers van € 1.076,14 voor iedere maand dat gedaagde het gehuurde nog in bezit houdt, vanaf 1 oktober 2019, waarbij een ingegane maand voor een volle wordt gerekend en waarbij de contractuele huurverhogingen ook in de vervolgjaren zullen worden betaald;
f.) gedaagde veroordeelt tot betaling aan eisers van € 5.000,00 aan materiële schade bij wijze van voorschot en bepaalt dat de volledige werkelijk geleden schade nader zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
g.) gedaagde veroordeelt tot betaling aan eisers van € 915,55 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
h.) gedaagde veroordeelt tot betaling aan eisers van de werkelijke proceskosten van € 6.504,17 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis.
Daarnaast stellen eisers dat gedaagde het gehuurde in strijd met de bestemming gebruikt als bedrijfspand voor een (handels)onderneming. In dit verband wijzen eisers op het uittreksel van de KvK waarin vermeld is dat gedaagde een handel in en reparaties van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s heeft aan het adres van het gehuurde. Verder voeren eisers aan dat in en nabij het gehuurde goederen worden gestald die daar op grond van de huurovereenkomst niet thuis horen. Daarmee handelt gedaagde volgens eisers ook in strijd met artikel 8.1 van de algemene bepalingen. Te meer omdat het gehuurde daarop niet is berekend en er zich al onder meer scheurvorming in het gehuurde voordoet. Voorts vrezen eisers dat de bodem van het perceel verontreinigd is vanwege het stallen van afgedankte auto’s door gedaagde. In dit verband wijzen eisers erop dat gedaagde door de gemeente Schagen is aangeschreven om het gebruik van het gehuurde perceel van de woning als opslag- of bergplaats van (al dan niet) afgedankte goederen te staken en dat gedaagde inmiddels een dwangsom van € 5.000 heeft verbeurd. Ook is er volgens eisers sprake van vernielingen door gedaagde aan het gehuurde. Samenvattend stellen eisers dat de woning inmiddels volledig is uitgewoond, deels is vernield en dat het rondom de woning een chaos is door het stallen van allerlei goederen die daar niet thuishoren en die zich niet verdragen met de huurovereenkomst. Aldus eisers is er sprake van een wanprestatie van de zijde van gedaagde die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
4.Het verweer
Voorts voert gedaagde aan dat eisers van meet af aan bekend zijn geweest met zijn activiteiten op het gebied van aan- en verkoop van auto’s en auto-onderdelen en dat zij daar nooit enig bezwaar tegen hadden. Gedaagde voert aan dat hij naar aanleiding van de aanwijzing van de gemeente Schagen in 2017 een loods heeft gehuurd en de betreffende auto’s en onderdelen in de loods heeft gestald, waarna de gemeente Schagen de aanwijzing niet langer heeft gehandhaafd. Volgens gedaagde is van verkoop in of vanuit de woning geen sprake. Verder meent gedaagde dat hij juist verbeteringen aan de woning heeft aangebracht en dat er geen sprake is van vernielingen of beschadigingen. Gedaagde voert onder andere aan dat de beschadiging aan de linkerzijde van de woning bij aanvang van de huurovereenkomst al aanwezig was. De tuin verkeert niet in een slechtere staat dan dat die was bij aanvang van de huur. Ook voert gedaagde aan dat de bekleding van de stalen balk niet is vrij gesloopt door hem en ook niet wordt gebruikt voor het ophangen van motorblokken.