Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stals en mr. E. Ljucevic, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat de loondoorbetalingsverplichting aan de werknemer [naam] had opgelegd tot 30 november 2019. Eiseres betwistte de beslissing van verweerder, die het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond had verklaard, en voerde aan dat verweerder in strijd met de 'Werkwijzer Poortwachter' geen verzekeringsarts had ingeschakeld bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige zich kon baseren op de medische situatie van [naam] zoals vastgesteld door de arts op 4 mei 2018. Eiseres had niet aangetoond dat de medische situatie van [naam] tussen mei en september 2018 was veranderd, waardoor de arbeidsdeskundige niet verplicht was om een verzekeringsarts in te schakelen. De rechtbank concludeerde dat er vanaf mei 2018 benutbare mogelijkheden waren voor [naam], maar dat eiseres pas in september 2018 met re-integratie-activiteiten was gestart. Dit werd als onvoldoende voortvarend beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat de loonsanctie terecht was opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.