ECLI:NL:RBNHO:2020:2507

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3128
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering in verband met zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening en terugvordering van de Wajong-uitkering. Eiser, die sinds 2005 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in 2013 een onderneming gestart en heeft sindsdien inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden. Het UWV heeft op 10 januari 2019 besloten om de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 te herzien en een bedrag van € 3.041,73 bruto terug te vorderen, omdat eiser inkomsten had uit zijn onderneming. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 4 maart 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de berekening van de terugvordering en stelde dat de ondernemersaftrek ten onrechte was meegenomen bij de berekening van zijn belastbare winst. Hij voerde aan dat hij geen begeleiding van het UWV had ontvangen bij het starten van zijn onderneming en dat hij door de terugvordering in een onaanvaardbare situatie zou komen, gezien zijn psychische problemen.

De rechtbank heeft overwogen dat het UWV de ondernemersaftrek terecht heeft meegenomen in de berekening van de terugvordering. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet zou leiden tot een beëindiging van de werkzaamheden van eiser en dat hij deze kon voortzetten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.P.J.L. Appelman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 herzien en een bedrag van
€ 3.041,73 bruto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 18 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. [naam] , stiefvader van eiser, is namens eiser verschenen, bijgestaan door eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft een uitkering op grond van de Wajong sinds 2005. Sinds 22 april 2013 werkt hij als [functie] en heeft hij inkomsten uit onderneming. Verweerder heeft de over 2015 en 2016 toegekende uitkeringen herzien vanwege door eiser ontvangen inkomsten. De te veel betaalde uitkering ter hoogte van € 7.801,25 en € 6.547,20 bruto is van eiser teruggevorderd. De hiertegen gemaakte bezwaren zijn door verweerder ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft dit besluit bij uitspraak van 20 maart 2018 in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De uitspraakdatum is nog niet bekend.
1.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 herzien in verband met eisers inkomsten als zelfstandige en € 3.014,73 bruto van eiser teruggevorderd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.
2.1.
Verweerder heeft naar aanleiding van eisers bezwaar een overzicht overgelegd waaruit volgt hoe de terugvordering is berekend.
2.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. De ondernemersaftrek is conform geldende wet- en regelgeving terecht bij de belastbare winst opgeteld om tot de winst uit onderneming te komen. De uitkering is gelet op de inkomsten van eiser terecht herzien en teruggevorderd. Er is volgens verweerder geen sprake van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had dienen af te zien.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij zich niet kan verenigen met (de berekening van) de terugvordering. Volgens hem is ten onrechte de ondernemersaftrek bij de berekening van de belastbare winst uit onderneming betrokken. Sinds hij, zonder enige hulp van verweerder, met zijn onderneming is gestart heeft hij geen enkele begeleiding van verweerder (meer) gehad. Hem is nooit uitgelegd hoe zijn inkomsten zouden worden verrekend met zijn uitkering. Het eerste contact dat verweerder vervolgens na de start van zijn onderneming met hem heeft gehad was middels de terugvorderingsbeslissingen. Hij acht daarnaast, gelet op zijn zware beperkingen en psychische problematiek, sprake van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had dienen af te zien. Volgens eiser is deze problematiek erger geworden vanwege de besluiten van verweerder om tot terugvordering over te gaan. Hij heeft er onderbouwing hiervan informatie van zijn psychiater en huisarts overgelegd en een verklaring van zijn ouders.
4. Behoudens dat onderhavige zaak een andere periode betreft, stelt de rechtbank vast dat de vragen die thans voorliggen gelijk zijn aan die zoals deze zijn beantwoord door deze rechtbank bij uitspraak van 20 maart 2018, die inmiddels zijn voorgelegd aan de CRvB.. De rechtbank heeft – samengevat – overwogen dat verweerder de ondernemersvrijstellingen gelet op de geldende wet- en regelgeving terecht heeft meegenomen als onderdeel van het inkomen van eiser. Verder is overwogen dat het een verplichting van verweerder is om te veel betaalde bedragen terug te vorderen. Van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien is de rechtbank niet gebleken. Hoewel in de informatie van de psychiater is te lezen dat de regelmaat, sociale interacties en zelfstandigheid van de werkzaamheden voor eiser zeer gunstig zijn en dat zij vreest voor een terugval in een ernstige depressie met mogelijke suïcidaliteit en psychotische decompensatie, wordt hieruit ook duidelijk dat deze gevolgen optreden als de werkzaamheden zouden worden beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verrekening van inkomsten en de terugvordering van teveel betaalde bedragen eiser op geen enkele wijze tot het beëindigen van zijn werkzaamheden dwingt. Hij kan deze voortzetten indien hij dat wenst en daarbij de gevreesde nadelige gevolgen voorkomen.
5. De rechtbank ziet in wat eiser thans heeft aangevoerd geen aanleiding om in onderhavige zaak anders te oordelen dan zoals hiervoor vermeld. De overlegde informatie van de behandelend sector leidt hiertoe niet. Ook uit deze informatie volgt niet dat de terugvordering zal leiden tot een zodanige toename van beperkingen en psychische problematiek dat van een onaanvaardbare situatie moet worden gesproken.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 6 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.