Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
De arbeidsdeskundige heeft eiser ongeschikt geacht voor zijn eigen werk en heeft, na overleg met de arts die aangaf dat er na anderhalf tot twee uur werken een recuperatietijd van minimaal een kwartier moest zijn, geen functies kunnen duiden, die aansluiten bij de belastbaarheid van eiser. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Gelet hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft rekening houdend met de FML functies geduid en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 21,68%.
In beroep heeft verweerder een aanvullende rapportage van 20 februari 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht, waarin nader is opgemerkt dat bekend was dat eiser op zijn hoofd is gevallen en eveneens dat, zoals de neuroloog aangeeft, gesproken is over postcommotionele klachten, maar dat hiermee echter niet is gezegd dat er ook neurologische afwijkingen zijn geconstateerd. De bevindingen van de fysiotherapeut waren bekend en bevestigen het tendomyogene karakter van de klachten. Het staat eiser vrij om zelf een FML op te stellen. In de FML van 17 oktober 2018 zijn de tendomyogene klachten verwerkt en met de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren tevens een mogelijke angstcomponent.
Met betrekking tot de astmatische bronchitis wordt opgemerkt dat in enkele functies wel contact met dampen aan de orde is, maar niet met stof, rook of gassen, terwijl bij astmatische bronchitis met name contact met stof en rook bezwaarlijk is.
In de aanvullende rapportage van 10 april 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van het neuropsychologisch onderzoek opgemerkt dat eiser op de validiteitstoets positief heeft gescoord, waardoor er sprake is van onderpresteren. Om die reden kunnen lage tot zeer lage scores niet met voldoende validiteit geïnterpreteerd worden en kunnen geen uitspraken gedaan worden over zijn cognitief functioneren, hetgeen dan ook niet is gedaan. Hierin wordt geen aanleiding gezien om op medische gronden een ander besluit te nemen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een (uitgebreider) lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde was voor de oordeelsvorming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband opgemerkt dat de verwijzing naar de revalidatiearts en behandeling van de nekklachten met fysiotherapie in de richting van tendomyogene c.g. spanningshoofdpijnklachten pleit, hetgeen (psycho)somatische klachten op basis van onderliggende spanningsklachten betreft. Deze klachten zijn in de beoordeling verwerkt, zodat een lichamelijk onderzoek naar de hieruit voortkomende somatische klachten niet van toegevoegde waarde is voor de oordeelsvorming. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen.
Beslissing
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-;