ECLI:NL:RBNHO:2020:2533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
HAA 19/2486
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 30 maart 2020, wordt de zaak behandeld van een eiseres die in bezwaar is gegaan tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar het UWV had in een primair besluit bepaald dat zij per 12 september 2018 meer arbeidsgeschikt was, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 14,89%. In het bestreden besluit werd dit besluit herzien, waarbij eiseres met terugwerkende kracht per 1 december 2018 100% arbeidsongeschikt werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende is ingegaan op de medische gronden die in bezwaar zijn aangevoerd en dat de verzekeringsarts niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er een verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar te verwachten zou zijn. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2486

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres]te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.P. Prinsen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 1 december 2018 geen WIA-uitkering meer krijgt, omdat zij per 12 september 2018 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, te weten 14,89%.
Bij besluit van 6 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in die zin dat zij met terugwerkende kracht per 1 december 2018 100% arbeidsongeschikt wordt verklaard. Tevens heeft verweerder de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt vergoed.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de zaak vooraf is gegaan
1. Verweerder heeft aan eiseres met ingang van 26 januari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is bij besluit van 6 december 2012 met ingang van 11 augustus 2011 voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Op 28 december 2017 heeft eiseres gemeld dat er sprake is van een verslechtering van de gezondheid. Eiseres heeft aangegeven dat er sprake is van vermoeidheid, een slechte concentratie, slechte kracht/black out. Ook heeft eiseres melding gemaakt van polyneuropathie als gevolg van de behandeling voor de kanker, een zwaar B12-tekort en neuropathie.
Eiseres is vervolgens gezien op 23 juli 2018 op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft als diagnoses aangenomen: status na mond/tongkanker, schouderklachten beiderzijds, posttraumatische dystrofie linkervoet en overige stemmingsstoornissen. De verzekeringsarts ziet geen aanwijzingen om neuropathie, een evenwichtsstoornis of een B12-tekort aan te nemen.
Volgens de verzekeringsarts is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van de aangenomen ziekten/gebreken. De beperkingen zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Ten opzichte van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van 2011 is er een heel aantal beperkingen komen te vervallen.
De beperkingen zoals opgenomen in de FML zijn niet duurzaam, omdat in het eerstkomende jaar een verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten: volgens eiseres is er alleen een diagnose gesteld maar geen behandeling. Overige behandelinformatie ontbreekt, mede doordat eiseres geen toestemming heeft gegeven om dit op te vragen. De verzekeringsarts gaat daarom uit van mogelijke verbetering van de belastbaarheid als gevolg van de wel vastgestelde ziektebeelden.
De arbeidsdeskundige heeft functies geduid en heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage per 12 september 2018 vastgesteld op € 14,89%. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Standpunten van partijen
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien het primaire medische oordeel te wijzigen. In primo is geoordeeld dat eiseres belastbaar was conform FML. In bezwaar is, naar aanleiding van het bezwaarschrift en de informatie van de KNO-arts, gebleken dat er eind augustus 2018 een vermoeden was ontstaan op een recidief. De medische situatie is dus na het onderzoek in primo veranderd. Inmiddels is na diagnostische operatieve ingreep gebleken dat er geen sprake is van een recidief. Duidelijk is dat de onrust van het vermoeden van recidief kanker, de onderzoeken en de operatieve ingreep maken dat eiseres op datum in geding niet belastbaar was voor arbeid.
Nu eiseres op datum in geding niet belastbaar was moet per die datum beoordeeld worden of de beperkingen duurzaam waren. Dit is niet het geval. Eiseres was in juli 2018 belastbaar conform de functionele mogelijkhedenlijst. Daarna is de situatie verslechterd. De verwachting is dat de belastbaarheid weer zal verbeteren, nu gebleken is dat er geen sprake is van een recidief. De ingrepen zijn nu voorbij en de onrust ook, maar het is begrijpelijk dat eiseres nog tijd nodig heeft om te herstellen. De KNO-arts spreekt van enkele weken-maanden. Verbetering van de huidige situatie is te verwachten door natuurlijk herstel binnen een jaar. Bij een herbeoordeling zal dan moeten blijken of eiseres zover verbeterd zal zijn dat ze weer belastbaar is voor arbeid of niet. Op voorhand is niet te zeggen of dit zo is, maar het functioneren zal wel verbeteren.
4. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de gronden die in bezwaar zijn opgevoerd onveranderd en volledig dienen te worden meegenomen in de beroepsprocedure. In het bestreden besluit wordt op geen enkele wijze ingegaan op de in bezwaar aangevoerde medische en niet-medische gronden en wordt volledig gefocust op een ingreep die eiseres rond die tijd heeft moeten ondergaan. Alle andere gronden, zoals zijn aangevoerd in bezwaar, worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep naast zich neergelegd en niet meegenomen in zijn rapportage van 6 mei 2019. De bezwaargrond dat zij is beoordeeld door een niet verzekeringsarts en dat deze onvoldoende deskundig is om een juiste beoordeling te kunnen maken, is in bezwaar op onjuiste wijze en vooral ongemotiveerd afgedaan.
Eiseres is het voorts niet eens met de conclusie van verweerder dat er geen sprake is van duurzaamheid van haar beperkingen, omdat haar beperkingen die leiden tot een volledige arbeidsongeschiktheid van blijvende aard zijn. Het feit dat zij na de laatste operatie weer zal herstellen doet niet af aan de blijvende beperkingen. Eiseres is jarenlang volledig arbeidsongeschikt beschouwd door verweerder als direct gevolg van ziekte/gebrek, waarbij er veel beperkingen optraden als gevolg van de intensieve behandeling en de restschade die zij overhield daaraan. Deze beperkingen, zoals ook duidelijk is beschreven in de literatuur, kunnen verbeteren, maar in veel gevallen geven ze blijvende forse beperkingen, hetgeen ook bij eiseres het geval is. In de loop der jaren is geen verbetering opgetreden ten aanzien van de beperkingen die zij heeft overgehouden aan de eerste behandelingen. De beperkingen die voortkomen uit de behandeling van een mondbodem carcinoom zijn ernstig van aard. Door de operatie worden doorgaans de aangezichtszenuwen en zenuwen in de mond blijvend beschadigd en deze geven doorlopend ernstige pijnklachten en slikproblemen. Tevens wordt het spreken ernstig belemmerd. Het gehele mondgebied is uitermate gevoelig en bij zenuwbeschadigingen en forse ingrepen in dat gebied houden patiënten daar ernstige blijvende klachten aan over.
Het oordeel van de rechtbank
5. Ter zitting is besproken hoe het bestreden besluit moet worden opgevat, nu hierin wordt gesproken over een
intrekkingvan het primaire besluit en gesproken wordt van een herbeoordeling
per 1 december 2018. Door verweerder is verklaard dat in het bestreden besluit het primaire besluit is heroverwogen en dat de datum in geding dezelfde zou moeten zijn als in het primaire besluit. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit inhoudt dat eiseres bij nader inzien per de datum in geding, te weten
12 september 2018, volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit brengt met zich dat eiseres achteraf doorlopend (vanaf 2011) het recht heeft behouden op haar WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
6. Nu er sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid per 12 september 2018 gaat het vervolgens om de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam moet worden aangemerkt.
7. Volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en object medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn.
9. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert verweerder een beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader). Op grond van het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten, danwel niet of nauwelijks te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische beperkingen op de moment van de beoordeling.
Samengevat weergegeven behelst stap één de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien er sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap twee instrueert de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Dat is het geval indien er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap drie geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, en er sprake is van een redelijk of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
10. De rechtbank leidt uit de rapportages van de verzekeringsartsen af dat het ontbreken van de duurzaamheid is gebaseerd op stap 2 van het beoordelingskader, waarin de vraag aan de orde is of verbetering het eerstkomende jaar te verwachten is.
11. De rechtbank gaat ervan uit dat er al arbeidsbeperkingen waren vòòr en tijdens het primaire besluit en dat de belastbaarheid van eiseres daarna verder is verminderd doordat er sprake was van een mogelijk recidief. Dat er voortdurend arbeidsbeperkingen waren leidt de rechtbank af uit het feit dat eiseres achteraf onverminderd sinds 2011 op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is geacht.
12. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat er een verbetering van de belastbaarheid te verwachten valt als de onrust en de zorgen omtrent het mogelijk recidief zijn afgenomen. De KNO-arts heeft dit immers opgeschreven en die arts verwacht binnen een jaar natuurlijk herstel.
13. Eiseres heeft echter aangevoerd dat er al sprake was van verminderde belastbaarheid voordat sprake was van een mogelijk recidief, zodanig dat dit zou moeten leiden tot het aannemen van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Volgens eiseres valt een verbetering van de belastbaarheid als gevolg van de klachten die reeds aanwezig waren vòòr het primaire besluit niet te verwachten. Immers, zo stelt eiseres, de gevolgen van een mondbodemcarcinoom en de daaruit voortvloeiende behandeling geven blijvende beperkingen op een groot aantal gebieden. Op basis van deze blijvende beperkingen is eiseres van mening dat er sprake is van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid.
De verzekeringsarts heeft ten aanzien van de duurzaamheid op dit punt overwogen dat niet uitgesloten is dat het eerstkomende jaar (na 12 september 2018) de belastbaarheid zal verbeteren. Hieraan heeft de verzekeringsarts ten grondslag gelegd dat er geen behandeling liep op het moment van de beoordeling en eiseres ook geen toestemming had gegeven om medische informatie op te vragen. Gelet hierop gaat de verzekeringsarts uit van een mogelijke verbetering van de belastbaarheid. De rechtbank begrijpt hieruit dat toepassing is gegeven aan dat wat staat geschreven in het beoordelingskader. Hierin staat namelijk dat als er doorslaggevende argumenten ontbreken voor stap 2 de verzekeringsarts uitgaat van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Eiseres heeft echter in bewaar alsnog toestemming gegeven om medische informatie op te vragen en uit het bezwaarschrift volgt dat eiseres in behandeling is (geweest) van een neuroloog (die chronische polyneuropathie heeft vastgesteld), dat eiseres zich heeft gewend tot haar huisarts en tot haar KNO-arts. Weliswaar is bij de KNO-arts informatie opgevraagd, maar de vraagstelling van verweerder is niet gericht geweest op de situatie voorafgaand aan het mogelijk recidief. De informatie die is verkregen ziet daardoor ook slechts op de latere (verslechterde) situatie. De huisarts heeft verklaard dat eiseres sinds het mondbodemcarcinoom last heeft van chronische vermoeidheid, ondanks dat zij is behandeld voor een B12-tekort. Ook heeft eiseres last van diffuse neuropatische pijn in de ledematen op basis van chronische polyneuropathie. Bij de neuroloog is geen informatie opgevraagd. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende is ingegaan op de wel aanwezige informatie en dat wat is aangevoerd in het bezwaarschrift.
De rechtbank volgt eiseres hierin. Waar de verzekeringsarts in primo bij gebrek aan nadere informatie/argumenten
uit mocht gaanvan een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden, lag op de verzekeringsarts in bezwaar en beroep, gelet op de informatie die aanwezig was of had kunnen worden verkregen, de taak om nader en concreet te motivering waarom in dit geval een verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar
kon worden verwacht. Dit vereist een andere, specifieke motivering en deze heeft verweerder niet gegeven. De overweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat eiseres in juli 2018 belastbaar is geacht conform de opgestelde fml, is onvoldoende. Omdat eiseres achteraf doorlopend volledig arbeidsongeschikt is geacht, kan aan deze fml niet de waarde worden toegekend die verweerder hieraan toegekend wenst te zien.
Conclusie en vervolg
14. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd in het bezwaarschrift. Het lag op de weg van verweerder om ook medische informatie op te vragen bij de neuroloog en de KNO-arts te vragen naar de situatie voorafgaand aan het mogelijk recidief en de mogelijke verbetering van de belastbaarheid na het doormaken van mond/tongkankerkanker. Voorts is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom, ondanks de informatie van de huisarts en alles wat is aangevoerd in bezwaar, in het eerste jaar na 12 september 2018 een verbetering van de belastbaarheid kon worden verwacht.
Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
15. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb stelt de rechtbank verweerder in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
16. Ter zitting is door eiseres betoogd dat de rechtbank een deskundige zou moeten benoemen. De rechtbank ziet daar vooralsnog geen aanleiding toe, omdat de rechtbank verweerder in de gelegenheid wenst te stellen het motiveringsgebrek te herstellen.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep in worden gesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.