Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd na haar ontslag en was van mening dat haar uitkering per 21 september 2018 moest ingaan, terwijl verweerder stelde dat dit pas per 1 oktober 2018 kon, rekening houdend met de wettelijke opzegtermijn van een maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van eiseres eindigde op 30 september 2018, en dat de informatie die eiseres had ontvangen over de opzegtermijn niet leidde tot een toezegging van verweerder dat haar WW-recht eerder zou ingaan. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan die dit konden onderbouwen. Daarnaast werd het beroep op de hardheidsclausule afgewezen, omdat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen van de geldende regels. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.