ECLI:NL:RBNHO:2020:2599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3576
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand in verband met inkomsten uit arbeid en de gevolgen van de verrekenmethode

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin haar bijstandsuitkering werd herzien en een bedrag van € 765,85 aan te veel betaalde bijstand werd teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiseres vierwekelijks werd betaald, terwijl de bijstand maandelijks wordt berekend. Verweerder stelde dat de terugvordering noodzakelijk was omdat de bijstandsnorm niet correct was toegepast door de verschillende betaalperioden van het salaris.

Eiseres voerde aan dat zij altijd haar inkomsten correct had doorgegeven en dat verweerder op de hoogte was van haar vierwekelijkse salaris. De rechtbank overwoog dat de terugvordering rechtmatig was, omdat de wetgeving het college toestaat om bijstandsbesluiten te herzien indien er te veel bijstand is verleend. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet in strijd was met enige rechtsregel, hoewel het de voorkeur had verdiend als verweerder eiseres vooraf had geïnformeerd over de gevolgen van de gehanteerde verrekenmethode.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigden: M.E. Kapel en M. van der Tas).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) vanaf 3 december 2018 herzien en de te veel betaalde bijstand, zijnde een bedrag van € 765,85, van eiseres teruggevorderd. Verweerder heeft de aflossingscapaciteit van eiseres in dit besluit vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm.
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam] (ambulant begeleider). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontvangt sinds 2014 bijstand van verweerder. Zij is op 22 maart 2018 gestart met werken (via een uitzendbureau) bij de Provincie Noord-Holland. Eiseres ontvangt haar salaris per vier weken.
2. Verweerder heeft aan de terugvordering ten grondslag gelegd dat eiseres vierwekelijks betaald werd, terwijl de bijstand maandelijks berekend wordt. De laatste, dertiende, periode van het jaar kan daarom niet meer worden verrekend. Verweerder heeft ervoor gekozen de inkomsten uit die periode via een herzieningsbesluit over de maand december in mindering te brengen op de bijstand. Hierdoor ontstaat een terugvordering. Verweerder benadrukt dat eiseres geen enkel verwijt wordt gemaakt, zij heeft haar informatieplicht niet geschonden. Verweerder heeft ook nog het recht op bijstand over het hele jaar berekend, maar daaruit volgt een hoger bedrag aan te veel betaalde bijstand.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij altijd alles heeft doorgegeven en ervan is uitgegaan dat verweerder het allemaal goed berekend had. Verweerder wist dat haar inkomsten per 4 weken werden uitgekeerd. Verweerder had zijn administratie daarop moeten inrichten, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW herziet verweerder een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid of, artikel 30c, tweede lid en derde lid, van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.2
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a en e, van de PW kan verweerder kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Op grond van het vierde lid is het college bevoegd tot verrekening van de in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Op grond van het achtste lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Evenmin is in geschil dat eiseres een bedrag van € 765,85 te veel aan bijstand heeft ontvangen.
4.4
De terugvordering is ontstaan door het systeem van korting van inkomsten op de bijstand. Zoals verweerder heeft toegelicht kan bij wisselende inkomsten niet anders dan achteraf worden verrekend, waardoor aan het eind van de bijstandsperiode nog niet verrekende inkomsten alsnog verrekend moeten worden. Dat heeft verweerder in zijn brief van 20 maart 2019 ook aan eiseres meegedeeld. Daarnaast betekent het verschil in betaalperioden dat iedere maand te weinig gekort wordt, omdat het salaris van vier weken in mindering wordt gebracht op de maandelijkse bijstand. Het gevolg van deze door verweerder gehanteerde verrekenmethode is dat de dertiende loonperiode van een jaar daardoor niet meer kan worden gekort in dat jaar. Verweerder heeft ervoor gekozen om de teveel betaalde bijstand per jaar terug te vorderen om te voorkomen dat het terugvorderingsbedrag te hoog gaat oplopen, als jaar op jaar teveel bijstand wordt betaald. De rechtbank acht deze handelwijze niet in strijd met enige rechtsregel. Verweerder heeft de te veel betaalde bijstand dan ook van eiseres mogen terugvorderen.
4.5
Wel merkt de rechtbank hierbij op dat het de voorkeur had verdiend als verweerder eiseres vooraf over de gevolgen van de gehanteerde verrekenmethode had geïnformeerd. Verweerder was er immers van op de hoogte dat eiseres per vier weken betaald kreeg en had eiseres dus kunnen berichten dat zij eind van het jaar rekening had moeten houden met een terugvordering van de zogenaamde 13e maand. Dit maakt het voorgaande echter niet anders.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 april 2020 door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.