ECLI:NL:RBNHO:2020:2614

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
C/15/294657 / HA ZA 19-647
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van redelijk loon in overeenkomst van opdracht zonder overeengekomen loon

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Refuel B.V. betaling van een bedrag van € 332.750,00 van Enviem Oil Nederland B.V. op basis van een overeenkomst van opdracht. Refuel stelt dat zij voor Enviem HBE's heeft teruggeclaimd bij de NEa en dat de beloning hiervoor is vastgesteld op 30% van het te behalen resultaat, met een maximum van € 275.000,00. Enviem betwist het bestaan van de overeenkomst en voert aan dat, indien deze zou bestaan, deze vernietigbaar is op grond van dwaling en bedrog. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, maar dat de hoogte van het verschuldigde loon niet door partijen is bepaald. De rechtbank stelt vast dat Enviem een redelijk loon verschuldigd is, en bepaalt dit op € 50.000,00 exclusief btw, wat neerkomt op € 60.500,00 inclusief btw. De rechtbank wijst de vordering van Refuel tot het bedrag van € 60.500,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelt Enviem in de proceskosten en beslagkosten. Het vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en is openbaar uitgesproken op 15 april 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/294657 / HA ZA 19-647
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REFUEL B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
eiseres,
advocaat mr. J.L.G.M. Verwiel te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENVIEM OIL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Den Helder,
gedaagde,
advocaat mr. A. Teune te Harderwijk.
Partijen zullen hierna Refuel en Enviem genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2019 en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van mr. Verwiel d.d. 23 januari 2020 met 33 producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2020 en de daarin genoemde pleitnota’s;
  • de brief van mr. Verwiel van 3 maart 2020 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de akte uitlating producties d.d. 4 maart 2020 van Enviem.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Refuel is een vennootschap die zich bezig houdt met handelsbemiddeling in brandstoffen, ertsen, metalen en chemische producten. De heer [XX] (hierna: [XX] ) is (enig) bestuurder/ aandeelhouder van Refuel.
2.2.
Enviem exploiteert een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen, alsmede in minerale olieproducten. De heer [YY] is directeur van de holdingmaatschappij van Enviem.
2.3.
De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) is een uitvoeringsorganisatie en toezichthouder op het gebied van – onder meer – energie. In die hoedanigheid beheert NEa de registers met gegevens over in Nederland te gebruiken en gebruikte brandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van vervoer.
2.4.
Enviem is registratie plichtige in de zin van het in de jaren 2011 tot en met 2014 geldende Besluit hernieuwbare energie vervoer (Bhev). Als registratieplichtige moest Enviem voldoen aan de verplichting om een bepaald percentage van de totale door haar aan derden geleverde brandstof als biobrandstof te leveren. De registratie van dit percentage vond plaats aan de hand van een door Enviem bij NEa aangehouden rekening.
2.5.
Op 24 oktober 2018 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een door een derde tegen NEa gevoerde procedure inzake de toepassing en interpretatie van het Bhev. De inhoud van deze uitspraak was voor NEa aanleiding om compensatie te bieden aan registratieplichtigen zoals Enviem.
2.6.
Op 15 januari 2019 is door de NEa een voorlichtingsbijeenkomst gehouden en heeft NEa de aldaar aanwezigen in algemene termen geïnformeerd over de aanstaande compensatie. [XX] is op deze bijeenkomst aanwezig geweest.
2.7.
Op 15 januari 2019 heeft [XX] telefonisch contact met [YY] opgenomen en met hem een afspraak gemaakt op 16 januari 2019.
2.8.
Op 16 januari 2019 heeft tussen [XX] en [YY] de afgesproken ontmoeting plaatsgevonden. Na afloop van deze ontmoeting heeft [XX] aan [YY] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
(…)
2.9.
Namens partijen is door [XX] en [YY] op 18 januari 2019 per e-mail onderhandeld over de hoogte van de door Refuel te ontvangen beloning. In de onderhandelingen tussen partijen is door [YY] voorgesteld om het loon van Refuel te bepalen op een bepaald percentage van het door Refuel namens Enviem bij NEa te behalen resultaat bij het terugclaimen van HBE’s, doch met bepaling van een maximum.
2.10.
Op 18 januari 2019 stuurt [YY] aan [XX] de volgende e-mail:
“Dit was de regeling met EY.
………. EUR 25.000 vaste vergoeding en variabele fee van 4% voor maximaal EUR 250.000, totaal max EUR 275.000…….
Wat ik toen als max. vond.”
2.11.
Op 18 januari 2019 beantwoordt [XX] deze e-mail als volgt:
“Ter verduidelijking; zou mijns inziens dan wel 30 % (ipv 4%) moeten zijn met max van €275k. Anders zou totale opbrengst € 6.9 mln moeten bedragen om aan max van € 275k voor Refuel te komen;
(…)
Akkoord?
2.12.
Op 6 februari 2019 stuurt Enviem aan Refuel een e-mail met de volgende passage:
“Wij werken nog even aan het concept overeenkomst. Deze komt zo snel mogelijk jouw kant op.”
2.13.
Op 8 februari 2019 stuurt [YY] aan [XX] de volgende e-mail:
“Hoi (…) even ander prio’tje tussendoor… ik stuur je deze middag iets op …”
2.14.
Op 10 februari 2019 stuurt [YY] aan [XX] de volgende e-mail:
´Hoi (…) ik stuur je maandagavond het concept op… nog niet aan toegekomen…ff lastige andere prio …. EXCUUS!!”
2.15.
Op 14 maart 2019 stuurt [XX] aan NEa de volgende e-mail:
“Er is onlangs gesproken over de compensatieregeling leveringen aan mobiele machines 2011-2014.
[YY] , CEO van Enviem Oil Nederland BV (in cc) heeft me verzocht om met de NEa te overleggen dat communicatie over dit onderwerp alleen naar ondergetekende wordt gestuurd, dit om interne onrust over dit onderwerp te vermijden. Hierbij dan ook het verzoek om de andere personen binnen Enviem die mogelijk op de correspondentielijst staan hierover niet verder te informeren. Uiteraard kan dhr, [YY] wel in cc. worden meegenomen.
Graag ontvang ik een bevestiging dat dit gaat lukken.
We zien het voorstel over de hoogte van de compensatie voor Enviem Oil graag tegemoet.”
Een kopie van deze e-mail stuurt [XX] tegelijkertijd door aan [YY] .
2.16.
Op 25 maart 2019 stuurt [XX] aan [YY] de volgende e-mail:
2.17.
Op 17 april 2019 stuurt [XX] aan [YY] de volgende e-mail:
2.18.
Op 23 mei 2019 heeft Refuel aan Enviem een factuur verzonden ter hoogte van een bedrag van € 332.750,00 (inclusief btw).
2.19.
Enviem heeft geweigerd de factuur aan Refuel te betalen.
2.20.
Op 15 augustus 2019 heeft Refuel ten laste van Enviem conservatoir beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
Refuel vordert dat de rechtbank Enviem bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 332.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de kosten van de procedure, waaronder het griffierecht en de kosten van de beslaglegging.
3.2.
Refuel voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan. Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten waarbij Enviem aan Refuel heeft opgedragen om voor Enviem zoveel mogelijk HBE’s (tot een zo hoog mogelijke tegenwaarde) terug te claimen bij de NEa. De beloning voor Refuel zou daarbij worden bepaald op 30% van het te behalen resultaat, met een maximum van € 275.000,00 (exclusief btw). Gelet op het aantal HBE’s dat Refuel ten behoeve van Enviem bij de NEa succesvol heeft teruggeclaimd, heeft Refuel recht op de afgesproken maximumbeloning. Dat komt neer op een bedrag van € 332.750,00 inclusief btw. Desondanks weigert Enviem aan haar betalingsverplichting te voldoen. Refuel heeft tot zekerheid voor haar vordering conservatoir beslag ten laste van Enviem gelegd. Enviem dient alsnog aan de afgesproken betalingsverplichting te voldoen en daarnaast de kosten van het gelegde beslag aan Enviem te vergoeden.
3.3.
Enviem voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden. Enviem is geen betaling aan Refuel verschuldigd. Partijen hebben geen overeenkomst gesloten. Voor zover een overeenkomst tot stand is gekomen, is deze vernietigbaar op grond van dwaling en/ of bedrog. Voor zover ondanks het voorgaande van het bestaan van een (rechtsgeldige) overeenkomst moet worden uitgegaan, is het beroep van Refuel op de nakoming van deze overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans is sprake van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat Refuel ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Refuel vordert betaling van een bedrag van € 332.750,00 op de grondslag dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten op basis waarvan Enviem betaling van voornoemd bedrag aan Refuel opeisbaar verschuldigd is. Enviem betwist het bestaan van de door Refuel gestelde overeenkomst. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
Vast is komen te staan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. De inhoud van de opgedragen werkzaamheden is kernachtig omschreven in de (hierboven onder 2.8 weergegeven) e-mail van 16 januari 2019 van [XX] aan [YY] en ziet op het door Refuel namens Enviem bij NEa terugclaimen van zoveel mogelijk HBE’s, een en ander naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 oktober 2019.
Dat ter zake bindende afspraken zijn gemaakt blijkt uit de herhaaldelijke toezegging van [YY] om een concept-overeenkomst op te stellen en aan [XX] te verstrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de producties 13, 15 en 16. Deze herhaalde toezegging impliceert het bestaan van reeds gemaakte mondelinge afspraken op hoofdlijnen, waarvan de precieze details nog op papier moesten worden gezet. Dit laatste doet aan het bestaan van een overeenkomst op zichzelf niet af.
4.3.
Daarbij komt dat Refuel [XX] regelmatig (o.a. per e-mail op 14 maart, 25 maart en 17 april 2019) schriftelijk verslag aan [YY] heeft gedaan van de ten behoeve van Enviem jegens NEa ondernomen acties. Gelet op de inhoud van deze berichten was het voor Enviem/ [YY] kenbaar (i) dat [XX] in deze namens Enviem als contactpersoon is opgetreden, (ii) dat [XX] in die hoedanigheid overleg met NEa heeft gevoerd over de te volgen procedure en (iii) dat NEa aan [XX] het voorstel voor de door Enviem terug te ontvangen heeft gedaan. Aldus heeft Refuel uitvoering gegeven aan de overeenkomst en Enviem van haar verrichtingen en het resultaat daarvan steeds op de hoogte gehouden.
Enviem heeft er niet gerechtvaardigd van uit kunnen gaan dat het optreden van Refuel ten behoeve van Enviem onbezoldigd zou zijn. De rechtbank constateert dat Enviem/ [YY] op geen enkel moment de vraag heeft opgeworpen op grond waarvan Refuel meende namens haar te kunnen optreden.
4.4.
In het kader van haar betwisting van de door Refuel gestelde overeenkomst heeft Enviem nog betoogd dat (i) in de e-mail van 16 januari 2019 van Refuel staat vermeld dat Refuel bij het terugclaimen van de HBE’s van NEa gebruik zou maken van de juiste verkoopcijfers over de periode 2011- 2014 en van het door Refuel ontwikkelde model en (ii) Enviem deze verkoopcijfers nooit heeft verstrekt en het door Refuel ontwikkelde model (om die reden) geen rol heeft gespeeld bij de uiteindelijke teruggave van HBE’s door NEa. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Kern van de overeenkomst was, zoals overwogen, het terugclaimen van zoveel mogelijk HBE’s. De wijze waarop dat zou gebeuren acht de rechtbank bij de beoordeling van dit geschil van ondergeschikt belang, te meer nu partijen geen expliciete afspraken hebben gemaakt over de manier waarop het doel zou moeten worden bereikt. Bovendien heeft Enviem in de hiervoor onder 2.15, 2.16 en 2.17 weergegeven mailberichten van Refuel blijkbaar geen aanleiding gezien om Refuel er op te wijzen dat Enviem belang hechtte aan de verstrekking van de verkoopcijfers en de gebruikmaking van het model.
4.5.
Nu blijkens het voorgaande van de totstandkoming van een overeenkomst van opdracht moet worden uitgegaan, dient te worden bezien of deze overeenkomst vernietigbaar is op grond van bedrog en/ of dwaling, zoals Enviem (subsidiair) betoogt.
Enviem heeft hiertoe aangevoerd dat zij er van uitging dat Enviem haar recht op compensatie van HBE’s bij NEa daadwerkelijk zou moeten aantonen en dat dit aanzienlijke administratieve inspanningen zou vereisen met gebruikmaking van een complex, door NEa vooraf goed te keuren, rekenmodel. Deze veronderstelling is onjuist gebleken, nu NEa voor een andere manier van afwikkelen heeft gekozen waarbij voor de gehele branche een generieke regeling is getroffen en het aannemelijk maken van de hoogte van de (individuele) aanspraak op compensatie en gebruikmaking van het rekenmodel niet nodig was. De onjuiste veronderstelling over de procedurele gang van zaken bij de uitoefening van het recht op compensatie van HBE’s is (bewust) veroorzaakt door toedoen c.q. mededeling van Refuel. Op 16 januari 2019 wist Refuel, althans behoorde zij te weten, dat NEa alle betrokken marktpartijen al had benaderd voor een compensatievoorstel en dat het niet juist was, althans geenszins vast stond, dat elk van deze marktpartijen gehouden was om de hoogte van de aanspraak op teruggave van HBE’s concreet aan te tonen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet alleen partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar ook NEa stond medio december 2018/ januari 2019 een andere manier van afwikkeling voor ogen dan waar zij uiteindelijk voor heeft gekozen. Aanvankelijk bestond bij NEa het idee dat de registratieplichtigen de hoogte van hun aanspraak op compensatie van HBE’s individueel zouden moeten aantonen. Dit valt af te leiden uit de door NEa aan alle registratieplichtigen, waaronder Enviem, verzonden en door laatstgenoemde ontvangen e-mail van 28 december 2018. In deze e-mail staat namelijk :

De NEA zal de brandstofleveranciers, die in de periode 2011-2014 registratieplichtige waren, compenseren voor zover ze hun leveringen van benzine en diesel aan mobiele machines (…)kunnen verantwoorden.(onderstreping door de rechtbank)
(…)
Voorlichtingsbijeenkomst 15 januari 2019
Tijdens devoorlichtingsbijeenkomst(…) zal de NEa ook aandacht besteden aan de opvolging van de uitspraak en is er ruimte voor discussie en vragen.”Enviem moet dus bekend zijn geweest met deze door NEa voorgenomen wijze van afwikkelen. Niet alleen is niet betwist dat genoemde e-mail door [YY] of door iemand anders binnen de organisatie van Enviem is ontvangen, ook is komen vast te staan dat de heer [ZZ] van Enviem bij de voorlichtingsbijeenkomst van 15 januari 2019, waar één en ander is besproken, aanwezig is geweest.
4.7.
Niet in geschil is dat de uiteindelijke afhandeling van de compensatie door NEa op andere wijze is geschied dan waar partijen bij het aangaan van de overeenkomst van uit zijn gegaan. Enviem heeft echter niet uitgelegd op basis waarvan het voor Refuel op 16 januari 2019 duidelijk moet zijn geweest dat met een verandering in de wijze van afhandeling door NEa rekening moest worden gehouden. Enviem heeft deze door Refuel betwiste stelling niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat. Dit brengt mee dat het beroep op bedrog wordt verworpen. Bij gebrek aan aantoonbare wetenschap bij Refuel over de reële mogelijkheid dat door NEa gekozen zou worden voor een andere wijze van afwikkeling van de claimbehandeling, kan niet worden gezegd dat Refuel bij het aangaan van de tussen partijen gesloten overeenkomst bedrog heeft gepleegd.
Het beroep op dwaling wordt eveneens verworpen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6: 228 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de vernietiging van een overeenkomst niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft. De veranderde inzichten bij NEa over de wijze van afwikkeling moeten worden beschouwd als een toekomstige omstandigheid in voormelde zin. Immers, ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst ging NEa er nog vanuit dat marktpartijen hun aanspraak op teruggave van HBE’s moesten kunnen aantonen. Pas na de totstandkoming van de overeenkomst is NEa hierop teruggekomen.
4.8.
Gelet op het voorgaande bestaat tussen partijen een rechtsgeldige en onaantastbare overeenkomst van opdracht en dient te worden bezien in hoeverre de door Refuel gevorderde betaling van loon op deze overeenkomst kan worden gegrond. De rechtbank overweegt wat dit betreft als volgt.
4.9.
Niet is komen vast te staan dat partijen definitieve en bindende afspraken over de door Refuel te ontvangen beloning hebben gemaakt. De hoogte en de wijze van berekening van deze beloning is onderwerp geweest van de e-mailcorrespondentie van 18 januari 2019 (zie 2.10 en 2.11). Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt dat Refuel laatstelijk heeft aangeboden het loon te bepalen op 30% van de waarde van de terug te claimen HBE’s met een maximum van € 275.000,00, maar niet is gebleken dat Enviem dit aanbod op enig moment heeft aanvaard. Enviem heeft niet meer inhoudelijk gereageerd op het laatste door Refuel gedane voorstel, zodat van aanvaarding daarvan geen sprake is geweest.
4.10.
Aldus doet zich de situatie voor dat Enviem uit hoofde van de overeenkomst van opdracht betaling van loon is verschuldigd, doch dat de hoogte van het verschuldigde loon niet door partijen is bepaald. Op de voet van lid 2 van artikel 7:405 BW is een opdrachtgever als Enviem in een dergelijk geval het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd.
Nu partijen zich niet hebben uitgelaten over de vraag wat in de gegeven omstandigheden als een gebruikelijk loon heeft te gelden, is Enviem betaling van een redelijk loon verschuldigd.
4.11.
Bij de bepaling van wat als redelijk loon moet worden beschouwd, acht de rechtbank van belang dat beide partijen als professional in de energiebranche werkzaam zijn en dat de door Refuel uitgevoerde (substantiële) werkzaamheden er toe hebben bijgedragen dat Enviem uiteindelijk door NEa voor een bedrag van € 2.600.000,00 aan HBE’s is gecompenseerd. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een beloning ter hoogte van het bedrag van € 50.000,00 exclusief btw redelijk.
4.12.
Gelet op het voorgaande faalt het (meer subsidiaire) beroep van Enviem op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, alsmede het beroep op onvoorziene omstandigheden. Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een dergelijk beroep terughoudendheid te worden betracht. Pas wanneer een beroep op nakoming van de overeenkomst onaanvaardbaar moet worden geacht respectievelijk de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat Refuel ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten, komt Enviem een dergelijk beroep toe. De uitkomst van de samenwerking tussen partijen aangaande het ten behoeve van Enviem terugclaimen van HBE’s bij de NEa, is dat Enviem een zeer aanzienlijke compensatie vanuit NEa heeft verkregen, een compensatie die bovendien veel royaler uitpakte dan beide partijen hadden verwacht . In dat licht bezien ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om de overeenkomst (deels) buiten toepassing te verklaren c.q. te wijzigen uit hoofde van redelijkheid en billijkheid dan wel onvoorziene omstandigheden.
4.13.
De gevorderde hoofdsom ligt tot een bedrag van € 50.000,00 exclusief btw, derhalve € 60.500 inclusief btw, voor toewijzing gereed en voor het meerdere voor afwijzing gereed. Nu vaststelling van het verschuldigde bedrag pas tijdens deze procedure heeft plaatsgevonden, is Enviem met de betaling hiervan nog niet in verzuim. De gevorderde wettelijke rente is mitsdien toewijsbaar als na te melden.
4.14.
Enviem zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4.15.
Refuel vordert Enviem te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 323,79 voor verschotten en € 1.074,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.074,00).
4.16.
Enviem zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten wat betreft het salaris van de advocaat aan de zijde van Refuel op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 90,97
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 6.268,97

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Enviem om aan Refuel te betalen een bedrag van € 60.500,00 (zestig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van heden tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Enviem in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.397,79,
5.3.
veroordeelt Enviem in de proceskosten, aan de zijde van Refuel tot op heden begroot op € 6.268,97,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: WD