ECLI:NL:RBNHO:2020:2622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
HAA 19_3888
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht en ongebruikte hersteltermijn

Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Haarlem (verweerder) en een eiser die zijn bijstandsuitkering ontving. De zaak betreft de intrekking van de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser had een vakantieverklaring ingediend voor een verblijf in Polen van 1 tot en met 15 februari 2019, maar heeft nagelaten om zijn verblijf na deze periode te melden. Verweerder heeft de uitkering per 22 maart 2019 beëindigd en ingetrokken per 1 maart 2019, omdat eiser niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie en een uitnodiging voor een gesprek. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn verblijf in het buitenland niet tijdig heeft gemeld en dat hij de hersteltermijn ongebruikt heeft laten verstrijken. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de uitkering op basis van artikel 54, vierde lid, PW gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A.T. Leigh),
en

het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Thijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) beëindigd per 22 maart 2019 en ingetrokken per 1 maart 2019 wegens schending van de inlichtingenplicht.
Bij besluit van 8 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. In verband met de begrafenis van zijn moeder in Polen heeft eiser een vakantieverklaring ingevuld waarop is aangegeven dat hij van 1 februari 2019 tot en met 15 februari 2019 in het buitenland zal verblijven. Ter zitting heeft eiser verklaard op 26 februari 2019 te zijn teruggekeerd.
2. Om te bepalen of eiser nog steeds recht heeft op bijstand is hem bij brief van 28 februari 2019 verzocht zijn bankschriften in te leveren over de periode 1 januari 2019 tot en met 20 februari 2019. Daarbij is hij tevens uitgenodigd voor een gesprek op 7 maart 2019 op het gemeentehuis. Omdat eiser op die uitnodiging niet heeft gereageerd is bij besluit van 7 maart 2019 de bijstandsuitkering opgeschort. Tevens is eiser in de gelegenheid gesteld om op gesprek te komen en de gevraagde gegevens in te leveren op 14 maart 2019. Het besluit van 7 maart 2019 is aangetekend verzonden. Eiser heeft op deze uitnodiging niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen waarin de bijstandsuitkering van eiser is beëindigd en ingetrokken.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 7 maart 2019 op de juiste wijze bekend is gemaakt door het aangetekend te verzenden aan het bij verweerder bekende adres van eiser. Op dit adres is het poststuk ook in ontvangst genomen. Daarmee heeft verweerder aan zijn bekendmakingsverplichting voldaan. Voorts heeft eiser gesteld dat hij wegens ziekte elders verbleef, maar heeft hij nagelaten verweerder op de hoogte te stellen van zijn tijdelijke verblijfplaats elders. Onduidelijk is ook of eiser verbleef bij vrienden in IJmuiden of in Haarlem gelet op zijn wisselde verklaringen daarover. Bovendien heeft hij niet met medische informatie onderbouwd dat hij longontsteking had en daarom niet zelfstandig in zijn woning kon verblijven. Nu eiser in verzuim is gebleven de gevraagde gegevens aan te leveren binnen de daartoe gestelde termijn is de uitkering, aldus verweerder, terecht ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, PW.
4. Eiser voert aan dat hij van zijn klantmanager heeft begrepen dat hij zonder problemen vier aaneengesloten weken in Polen kon verblijven. Daarom was er geen aanleiding contact op te nemen met verweerder nu de afhandeling van de uitvaart van zijn moeder in Polen langer bleek te duren. Eiser stelt in zijn beroepschrift dat hij op 28 februari 2019, ter zitting gecorrigeerd naar 26 februari 2019, is teruggekeerd naar Nederland. Toen bleek hij behoorlijk ziek te zijn en hij vermoedde een longontsteking te hebben. Om die reden heeft hij besloten tijdelijk bij een bekende te verblijven. .Pas na 9 maart 2019 is eiser teruggekeerd naar zijn eigen woning. Het besluit van 7 maart 2019 heeft hij niet zelf in ontvangst genomen. De bevestiging van ontvangst van PostNL bevat een verkeerde naam en de handtekening herkent eiser niet als de zijne. Eiser stelt dat regelmatig post die voor hem bestemd is, wordt bezorgd bij de woning bij hem om de hoek. Bovendien heeft eiser, nadat verweerder hem telefonisch op 15 maart 2019 heeft meegedeeld dat zijn uitkering zou worden beëindigd, de gevraagde stukken op diezelfde dag nog aangeleverd. Eiser stelt dat hem daarom geen verwijt kan worden gemaakt van schending van de inlichtingenplicht. Indien dit anders zou zijn dan is de schending dusdanig beperkt dat intrekking van de uitkering per 1 maart 2019 een te zwaar middel is. Bovendien laat artikel 54, vierde lid, PW aan verweerder de ruimte de uitkering niet in te trekken. Nu eiser ook in een procedure bij de IND was verwikkeld over zijn verblijfstatus was hij niet in staat na de intrekking direct een nieuwe aanvraag in te dienen. Daardoor was hij verstoken van inkomen. Deze omstandigheid had verweerder dienen mee te wegen in de besluitvorming.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder artikel 54, vierde lid, PW ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. In het kader van een heroverweging in bezwaar van een op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW genomen besluit staat uitsluitend ter beoordeling of betrokkene (verwijtbaar) heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde informatie te verstrekken. Uitgangspunt is de inlichtingenplicht van eiser om van bijzondere omstandigheden melding te maken.
5.2.
Vaststaat dat eiser zijn verblijf in het buitenland van 1 februari 2019 tot 15 februari 2019 aan verweerder heeft gemeld. Dat hij langer wegbleef heeft hij echter niet gemeld bij verweerder. De stelling van eiser dat de vervanger van zijn casemanager, die hij telefonisch heeft gesproken, hem heeft meegedeeld dat hij een periode van vier weken in het buitenland mag verblijven, doet daar niet aan af. Die mededeling is algemeen van aard en is in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Dit ontslaat eiser echter niet van de plicht om zelf zijn daadwerkelijke verblijf in het buitenland te melden. Verder is van belang dat verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiser de hersteltermijn tot 14 maart 2019 ongebruikt heeft laten verstrijken. Aan het besluit is niet ten grondslag gelegd de omstandigheid dat eiser langer dan aangegeven op het formulier in het buitenland is verbleven zonder dit te melden.
5.3.
De stelling van eiser dat de intrekking van de uitkering disproportioneel is omdat er geen grond was het recht van eiser op bijstand te onderzoeken, volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 53a PW is verweerder gerechtigd zonder aanleiding onderzoek te verrichten naar de grondslag van het verstrekken van een bijstandsuitkering. En ook overigens is niet nader onderbouwd waarom de intrekking disproportioneel zou zijn.
5.4.
De stelling van eiser dat zijn post onjuist is bezorgd, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 juni 2011 (ECLI:NL:CRVB: 2011:BQ8499), dient in het geval dat een besluit of uitspraak per aangetekende post is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Uit het overgelegde afhaalbericht met nummer 3SRRC10187277 blijkt dat het opschortingsbesluit door PostNL op 9 maart 2019 op het adres van eiser is aangeboden en in ontvangst genomen en niet retour is gezonden. De rechtbank constateert dat eiser de ontvangst van de brief van 7 maart 2019 op zichzelf niet ontkent, maar stelt dat die brief niet op zijn adres door hem in ontvangst is genomen. Ten aanzien daarvan geldt dat eiser ervoor zorg dient te dragen dat hij zijn post ontvangt, ook als de woonsituatie van eiser zodanig is dat de post, zoals eiser stelt, geregeld verkeerd bezorgd wordt. Het komt voor rekening en risico van eiser als hij daardoor post niet zelf ontvangt, maar de post door de buurman in ontvangst wordt genomen. Verder is niet gebleken dat verweerder op de hoogte had kunnen en moeten zijn van de gestelde omstandigheid dat de post voor eiser niet altijd aan het juiste adres wordt bezorgd. Er was dan ook geen aanleiding voor verweerder om contact met eiser te zoeken op een andere manier dan schriftelijk toen hij niet reageerde op de brieven van 28 februari 2019 en 7 maart 2019.
5.5.
Vaststaat dat eiser bij brieven van 28 februari 2019 en 7 maart 2019 is uitgenodigd om op afspraken te verschijnen. Daarbij heeft verweerder gegevens gevraagd die relevant zijn voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Eiser heeft hieraan geen gehoor gegeven. Op grond van artikel 54, vierde lid, PW is verweerder dan bevoegd de bijstand in te trekken., Dat eiser daags na de afspraak van 14 maart 2019, waarop hij niet is verschenen, alle relevante stukken heeft ingeleverd, brengt daarin geen verandering.
De stelling van eiser dat verweerder bij het primaire besluit de specifieke omstandigheden van eiser, waaronder een lopende procedure tegen de IND, had dienen te mee te wegen, volgt de rechtbank niet. Die omstandigheid doet niet af aan de schending van de inlichtingenplicht en het ongebruikt laten verstrijken van de hersteltermijn die aan de intrekking ten grondslag is gelegd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier, op 2 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.