ECLI:NL:RBNHO:2020:2633

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19_4940
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, Kantoor Den Haag. Eiser had op 28 september 2019 digitaal beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 28 augustus 2019, die betrekking had op een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2012. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de vereisten van een behoorlijk proces geen behandeling ter zitting vereisten.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser griffierecht moet betalen op basis van artikel 8:41 van de Awb. Het griffierecht voor deze zaak bedraagt € 47. Eiser had verzocht om ontheffing van de betaling van griffierecht, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht, aangezien zijn netto-inkomen hoger was dan 90% van de maximale bijstandsnorm voor een alleenstaande. Eiser heeft het griffierecht niet tijdig betaald en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven.

Daarom heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is niet in het openbaar uitgesproken vanwege de maatregelen rondom het Coronavirus, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, Kantoor Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 28 september 2019 digitaal beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 28 augustus 2019 gericht tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2012 met aanslagnummer [#] .

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Het beroep ziet mede op de opgelegde boete. De rechtbank is van oordeel dat de vereisten van een behoorlijk proces niet nopen tot een behandeling ter zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 47. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. Eiser heeft bij brief van 23 december 2019 verzocht om ontheffing van de betaling van griffierecht. Eiser stuurt ter onderbouwing van zijn betalingsonmacht een uitkeringsspecificatie mee.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet aangezien zijn netto-inkomen hoger is dan 90% van de maximale bijstandsnorm voor een alleenstaande, en heeft daarom op 9 januari 2020 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
5. De griffier heeft vervolgens bij brief van 10 januari 2020 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 8 februari 2020 eiser wederom in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Deze brief is onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd met de mededeling “niet afgehaald”. Vervolgens heeft de rechtbank deze brief aan eiser per gewone post ter kennisneming toegezonden. Eiser heeft niet gereageerd.
6. Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.