Overwegingen
1. Eiseres stond vanaf 21 november 1989 ingeschreven in de BRP op een Nederlands adres. In de BRP is met ingang van 15 april 2019 geregistreerd dat eiseres haar verblijfplaats in Spanje heeft.
2. Op 28 september 2018 is bij een controle aan de [b] geconstateerd dat eiseres als bestuurder van een personenauto, van het merk [C] , met Duits kenteken [#] (hierna: de auto) van de Nederlandse weg heeft gebruikgemaakt.
3. Verweerder heeft eiseres bij brief van 28 november 2018 een vooraankondiging gezonden van de in verband met voormelde constatering op te leggen naheffingsaanslag en te nemen boetebeschikking. In de brief is onder meer opgenomen:
“
Opbouw naheffingsaanslag
Periode van naheffing: 26 februari 2016 tot en met 27 september 2018
Basis tarief: € 1352
Brandstoftoeslag: € 0
Provinciale opcenten: € 989
Boete: € 2341
Te betalen: € 4682 (na afronding)”
In de brief wordt eiseres de mogelijkheid geboden hierop te reageren, waarbij tevens eventuele bewijsstukken kunnen worden meegezonden. Eiseres heeft niet meer gereageerd.
4. Verweerder heeft daarop bij brief van 2 januari 2019 medegedeeld de naheffingsaanslag en boete op te leggen. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 16 januari 2019 en bedraagt € 2.341. De daarbij opgelegde boete bedraagt € 2.341. Bij uitspraak op bezwaar zijn de naheffingsaanslag en boete gehandhaafd.
Geschil5. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de auto niet gedurende de periode waarover is nageheven in Nederland aan haar ter beschikking heeft gestaan.
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto nooit in haar bezit is geweest en dat zij slechts eenmalig in de auto heeft gereden. De auto is van een vriendin van eiseres uit Duitsland die bij eiseres op visite was. Eiseres moest haar kinderen ophalen en haar vriendin heeft het goedgevonden dat eiseres daarvoor de auto van haar vriendin gebruikte. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de auto gedurende de periode van naheffing slechts eenmaal heeft gebruikt en verder niet tot haar beschikking heeft gehad, zodat de naheffing en de boete in stand moeten blijven. De enkele stelling van eiseres is volgens verweerder onvoldoende om tot een andersluidend standpunt te komen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
8. Het gaat hier om een naheffingsaanslag die is opgelegd op basis van artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Voor de beoordeling van de naheffingsaanslag moeten diverse stappen worden doorlopen gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 met nummer 18/02987 (ECLI:NL:HR:2019:483). 9. Eiseres heeft van 21 november 1989 tot 15 april 2019 ingeschreven gestaan als ingezetene in de BRP. Bij eiseres is op 28 september 2018 geconstateerd dat zij heeft gebruikgemaakt van de weg in Nederland met een auto met buitenlands kenteken. Verder staat vast dat eiseres geen Nederlandse mrb daarvoor heeft voldaan. Op basis van deze feiten is het opleggen van de naheffingsaanslag terecht. Dit volgt uit artikel 34 van de Wet.
Stap 2: uitgangspunt berekeningsperiode
10. Verweerder heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 26 februari 2016 tot en met 27 september 2018. Deze berekeningsperiode is niet te lang. De naheffingsaanslag mag namelijk als uitgangspunt worden berekend over een periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop eiser is ingeschreven als ingezetene in de BRP en die eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Dit volgt uit artikel 34 in combinatie met artikel 13, tweede lid, van de Wet. In dit geval is als aanvangsdatum genomen de dag waarop de auto op naam van de eigenaar is gesteld. Dit leidt tot een lagere aanslag dan bij toepassing van het voornoemde uitgangspunt, waarbij de datum van inschrijving in de BRP als startpunt wordt genomen.
Stap 3: is eiseres in het leveren van tegenbewijs geslaagd?
11. De berekeningsperiode houdt in de kern een vermoeden in met betrekking tot de periode waarin eiseres houder was van de auto in Nederland in de zin van de Wet. Eiseres heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Hier is niet in geschil dat eiseres in de berekeningsperiode haar hoofdverblijf in Nederland had. Er zijn dan twee tegenbewijsmogelijkheden. Eiseres heeft de mogelijkheid om aannemelijk te maken (i) dat de auto eiseres in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere dag dan 26 februari 2016, of (ii) dat de auto haar in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Gelet op rechtsoverweging 5.1.9, slotzin, en rechtsoverweging 5.7.2 van eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad, moet onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ worden verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.
12. Eiseres heeft gesteld dat de auto van haar vriendin uit Duitsland was, dat die vriendin bij haar op bezoek was en dat zij de auto eenmalig heeft gebruikt om haar kinderen op te halen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met deze enkele stelling niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast, omdat deze stelling op geen enkele wijze wordt ondersteund door objectieve gegevens, zoals bijvoorbeeld tankbonnen, garagenota’s, betalingsbewijzen van parkeerkosten van die vriendin, waaruit blijkt dat de auto feitelijk ter beschikking stond aan de vriendin van eiseres in Duitsland.
14. De boete is in overeenstemming met artikel 37 van de Wet in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. Eiseres heeft namelijk gebruikgemaakt van de weg in Nederland met een auto met een buitenlands kenteken zonder mrb te hebben voldaan. Dat eiseres niet wist van deze verplichting, maakt dat niet anders. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet is vereist. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan is hier geen sprake. Verder heeft eiseres nog gesteld dat zij de boete niet kan betalen maar zij heeft hiervan geen onderbouwing gegeven. Er zijn dan ook geen bijzondere (financiële) omstandigheden bekend die aanleiding vormen om de boete te matigen of te vernietigen. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
15. Het beroep is daarom ongegrond.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.