ECLI:NL:RBNHO:2020:2721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
HAA 19_1722
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
  • P.C. van der Vlugt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding van een melkrundveehouderij en de rechtsgeldigheid van de verklaring van geen bedenkingen

Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Stichting Open Polders en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 5 maart 2019 is verleend aan een vennootschap onder firma voor de uitbreiding van een melkrundveehouderij. Eiseressen, waaronder Stichting De Faunabescherming, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de verklaring van geen bedenkingen die aan de vergunning ten grondslag ligt, niet rechtsgeldig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van geen bedenkingen niet kon worden gegeven onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is gemaakt, omdat deze niet voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn. Hierdoor is de omgevingsvergunning niet in stand te houden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseressen dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2019 in de zaak tussen

de Stichting Open Polders, te Schermer, en

de
Stichting De Faunabescherming, te Renkum,
eiseressen
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder.

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1.de vennootschap onder firma
VOF [derde partij 1], te [vestigingsplaats] (hierna: [derde partij 1] ).
2. het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Hollandte Haarlem (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [derde partij 1] omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het uitbreiden van de melkrundveehouderij op het adres [adres] .
Tegen dit besluit hebben eiseressen beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het op deze zaak betrekking hebbende wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1
Verweerder heeft bij het bestreden besluit omgevingsvergunning verleend voor het
oprichten en in werking hebben van de (bestaande) melkveehouderij als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo alsmede voor het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. (Dat in het bestreden besluit artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo is genoemd, begrijpt de rechtbank als een kennelijke verschrijving.)
3.2
Op grond van artikel 2.27, eerste lid van de Wabo, artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor, is voor de toestemming bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) vereist van het college. Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het college verklaard dat er gelet op het betrokken belang van de Wet natuurbescherming (Wnb) geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De verklaring van geen bedenkingen kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de melkrundveehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
4. De strekking van het beroep is – kort gezegd – dat de verklaring van geen bedenkingen niet kon worden gegeven onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Omdat de verklaring van geen bedenkingen geen stand kan houden, kan ook de omgevingsvergunning niet in stand blijven.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
6. Dit betekent dat het college de verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van [derde partij 1] niet heeft kunnen geven onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Omdat de verklaring van geen bedenkingen niet onder verwijzing naar het PAS kon worden gegeven, moet het besluit omtrent de verklaring van geen bedenkingen onrechtmatig worden geacht. Verweerder heeft zich bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet op het besluit van het college mogen baseren. Het besluit van verweerder waarbij de omgevingsvergunning is verleend, kan dan ook niet in stand blijven. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
8. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van [derde partij 1] moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen. Daarbij geldt ook het volgende. Nu voor de activiteit een verklaring van geen bedenkingen is vereist van het college, zal deze de aangevraagde activiteiten opnieuw in kaart moeten brengen en alsnog eventueel moeten beoordelen of een passende beoordeling is vereist en vervolgens eerst een ontwerpbesluit over de verklaring van geen bedenkingen ter inzage moeten leggen waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb vast op
€ 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
1°. het oprichten,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
3°. het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 27, eerste lid
In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2aa, aanhef en onder a
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
Artikel 6.10a, eerste lid
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.