Uitspraak
Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4320
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2020 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiseres
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 14 augustus 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de Aanslag Omgevingsvergunningen, aanslagnummer [#] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner [A] en haar gemachtigde mr. M.C. Jonkman, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Andries.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Op 19 juli 2018 heeft eiseres bij de gemeente Zaanstad (de gemeente) een aanvraag gecombineerde omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag betrof de legalisatie van het bouwen of verbouwen van een schuur, een aanbouw, een dakterras en een aanlegsteiger op het adres [b] . De activiteit vond plaats in 2016 en kostte in totaal € 23.500. Per brief van 16 augustus 2018 is de aanvraag bevestigd als “Het (ver)bouwen van een bouwwerk”. Nadat daarom was gevraagd heeft eiseres op 1 september 2018 en 17 december 2018 nadere stukken bij de gemeente ingediend.
2. Bij de eerste toetsing op 8 januari 2019 ging de welstandsommissie niet met de aanvraag akkoord. Daarop paste eiseres de bouwtekeningen aan en bij de tweede toetsing op 22 januari 2019 ging de welstandscommissie wel akkoord. Op 23 januari 2019 is de vergunning verleend.
3. Met dagtekening 28 februari 2019 heeft verweerder eiseres de onderhavige aanslag opgelegd. De aanslag is groot € 2.859,96, welk bedrag als volgt is samengesteld:
Bouwactiviteit (wonen)
€
1.653,60
In behandeling nemen aanvullende gegevens
-
101,50
Legalisatie
-
165,36
Afwijken bestemmingsplan
-
683,00
Welstandscommissie (wonen)
-
128,25
Welstandscommissie (wonen)
-
128,25
Totaal aanslagbedrag
€
2.859,96
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
4. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanslag te hoog is omdat geen sprake is geweest van het in behandeling nemen van aanvullende gegevens omdat de aanvraag tot driemaal toe als compleet was verklaard. Volgens eiseres is de post “bouwactiviteit (wonen)” ten onrechte in de aanslag opgenomen omdat geen sprake is van nieuwbouw en de aanbouw niet is vergroot. Verder stelt eiseres dat geen sprake is van afwijking van het bestemmingsplan. Volgens eiseres zijn de bedragen voor het in behandeling nemen van aanvullende gegevens en het afwijken van het bestemmingsplan daarom ten onrechte in de aanslag opgenomen. Naast de bedragen voor de legalisatie en de beoordelingen door de welstandscommissie kon volgens eiseres alleen nog 2,6 procent van de totale bouwsom in rekening worden gebracht. Eiseres concludeert daarom tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de aanslag tot € 1.032,86 (€ 65,36 + 2 x € 128,25 + (2,6 % van € 23.500,00)).
5. Voor de standpunten van verweerder wordt verwezen naar de stukken. Verweerder concludeert uiteindelijk tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd stelt de rechtbank het volgende voorop: het belastbare feit voor de heffing van leges ter zake van een omgevingsvergunning is het in behandeling nemen van de aanvraag van de vergunning. De uitkomst van de aanvraagprocedure is daarbij niet van belang. Ook als de vergunning niet wordt verleend of als blijkt dat voor desbetreffende activiteit geen vergunning nodig is, kunnen voor het in behandeling nemen van de aanvraag leges worden geheven. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hetgeen is aangevoerd over de aanleiding tot het moeten aanvragen van de vergunning, over de wijze waarop die is behandeld en over de vraag in hoeverre voor de activiteit een vergunning nodig was, in deze procedure, die alleen kan gaan over de hoogte van de aanslag leges, niet van belang is.
7. Op grond van paragraaf 21, vijfde lid, van de Tarieventabel bij de Legesverordening Zaanstad 2018 (de tarieventabel) bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van aanvullende gegevens die worden ingediend nadat de desbetreffende aanvraag in behandeling is genomen, € 101,50. Op grond van het achtste lid van deze paragraaf bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een bouwactiviteit wonen voor de eerste 1.000 m² € 31,20 per vierkante meter. Voor de aanvraag van een bouwactiviteit voor maatschappelijk of economisch gebruik is het tarief voor de eerste 1.000 m² € 54,55 per vierkante meter. In afwijking daarvan geldt voor het veranderen of verbouwen van gebouwen zonder uitbreiding van die gebouwen, een tarief van 2,6 procent van de bouwkosten, met een minimum van € 532,20. Is de aangevraagde activiteit in strijd met het bestemmingsplan dan geldt daarvoor, op grond van het veertiende lid van deze paragraaf, een (extra) tarief van € 683,00 of een hoger tarief al naar gelang de aard en de omvang van de activiteit.
8. Aangaande de in de aanslag begrepen post “bouwactiviteit (wonen)” heeft verweerder aangevoerd dat in de aanvraag was aangegeven dat de bouwwerken werden gebruik voor wonen. Verder stelt verweerder dat uit de tot de stukken behorende foto’s blijkt dat de aanbouw met daarop het dakterras is vergroot. Uit de stukken komt naar voren dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan van een vergroting van de gebruiksoppervlakte met 53 m² en de daarvoor te heffen leges daarom heeft vastgesteld op € 1.653,60 (53 x € 31,20). Eiseres stelt dat geen sprake was van een bouwactiviteit wonen omdat de al bestaande aanbouw wel werd verbouwd, maar daarmee niet werd vergroot en de desbetreffende ruimte vooral zakelijk wordt gebruikt. Volgens eiseres dient deze post op de aanslag daarom te worden vastgesteld op 2,6 procent van de totale bouwkosten van € 23.500, dus op € 657,80. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres ter zitting stukken uit de archieven van de gemeente overgelegd. Daaruit blijkt dat in 1931 vergunning is verleend voor de bouw van een werkplaats met bovenwoning en de bouw daarvan in 1932 is voltooid en dat in 1924 vergunning is verleend voor de herbouw van een afgebrande schuur. Uit de bijgevoegde bouwtekeningen blijkt dat de werkplaats met bovenwoning bestaat uit drie bouwlagen en een uitbouw op de begane grond. Eiseres stelt dat uit deze stukken blijkt dat het hoofdgebouw en de schuur legaal aanwezig waren en daarom geen sprake kan zijn van nieuwbouw, maar van verbouw van bestaande bebouwing.
9. Uit de stukken, met name de door beide partijen overgelegde foto’s, maakt de rechtbank op dat het hoofdgebouw met de stenen uitbouw, zoals dat in 1932 is voltooid, aan de buitenkant niet is gewijzigd, maar dat de houten schuur zodanig is vernieuwd en veranderd dat in zoverre sprake is van nieuwbouw als bedoeld in paragraaf 21.8.a van de tarieventabel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het schuine golfplaten dak is vervangen door een horizontaal dak dat even hoog is als het dak van de stenen uitbouw van het hoofdgebouw, zodat één doorlopend dakterras over de uitbouw en de schuur kon worden gerealiseerd. Verder is de schuur aan de achterzijde voorzien van twee dubbele tuindeuren en voorzien van een uitgang aan de zijkant naar de naastgelegen parkeerplaats, en is een hekwerk op de nieuwbouw geplaatst. Dat met dit alles de constructie van de oude schuur intact zou zijn gebleven en slechts sprake zou zijn van het plaatsen van nieuwe planken op de bestaande balkenconstructie is door eiseres niet aannemelijk gemaakt, en ook in tegenspraak met de door beide partijen overgelegde foto’s van de nieuwbouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht het tarief toegepast dat geldt voor nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouw. Dat slechts een relatief klein gedeelte van de bestaande bebouwing is vernieuwd maakt dit niet anders. De stelling van eiseres dat de desbetreffende ruimte vooral zakelijk wordt gebruikt kan niet leiden tot vermindering van de aanslag omdat bij zakelijk gebruik het hogere tarief van € 54,55 per vierkante meter geldt.
10. Vaststaat dat eiseres na het indienen van de aanvraag aanvullende gegevens heeft ingediend. De in 7 aangehaalde bepalingen uit de tarieventabel kunnen tot geen ander oordeel leiden dan dat voor het in behandeling nemen daarvan € 101,50 leges kan worden geheven. Verweerder heeft dit bedrag dus terecht in de aanslag begrepen. Dat het bij de aanvullende gegevens ging om gegevens en tekeningen van de oude situatie en dat, naar eiseres stelt, de aanvraag eerder compleet zou zijn verklaard, maakt dit niet anders. Ook verder zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
11. Voor de vraag of sprake is van een afwijking van het bestemmingsplan heeft verweerder gewezen op de uitspraak op bezwaar waarin onder meer het volgende is vermeld:
“- De steiger is in strijd met de regels in artikel 19 lid 2 van het bestemmingsplan, deze is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding “p”;
- (…);
- De aanbouw ligt met een diepte van 7 meter achter het bouwvlak. De aanbouw achter het bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 48 m². Het erf achter het bouwvlak heeft een oppervlakte van (13 x 7) = 91 m². Er mag maximaal 50% bebouwd worden. Dat komt neer op een aanbouw van maximaal 40,5 m². De geplande aanbouw overschrijdt deze oppervlakte met 7,5 m². Daarnaast mag de achtergevel van de aanbouw niet meer dan 3 meter achter de bestaande gevel liggen. De achtergevel van de aanbouw ligt daar ruim achter.
De hoogte van de aanbouw mag niet hoger zijn dan 0,25 m boven de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw. De aanbouw zelf voldoet aan deze voorwaarden. De schermen rondom voor het dakterras voldoen hier niet aan en zijn in strijd met het bestemmingsplan.”
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ter betwisting van het bovenstaande betreft alleen de aanbouw. Dat met de aanlegsteiger sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik en dit gebruik met de vergunning is gelegaliseerd, is door eiseres niet betwist. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat de aanvraag mede zag op een activiteit die voor een deel strekte tot met bestemmingsplan strijdig gebruik. Verweerder heeft daarom terecht het daarvoor geldende tarief in de aanslag begrepen. Dat, naar eiseres heeft aangevoerd, de bouw of verbouw van het hoofdgebouw en de schuur niet in strijd waren met het bestemmingsplan, wat daar ook van zij, kan niet leiden tot vermindering van de aanslag omdat van de verschillende tarieven die gelden voor met een bestemmingsplan strijdig gebruik reeds het laagste is toegepast.
12. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.