ECLI:NL:RBNHO:2020:2737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
8316259 CV EXPL 20-1465
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een provisionele vordering in een liquidatiezaak met betrekking tot incassokosten

In deze zaak heeft GASTOUDERBUREAU GASTVRIJ B.V. (hierna: Gastvrij) een provisionele vordering ingesteld tegen GERECHTSDEURWAARDERS B.V. (hierna: [gedaagde]) op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Gastvrij, dat in liquidatie verkeert, verzocht de kantonrechter om een voorlopige voorziening te treffen die inhield dat [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 10.000,-. Gastvrij stelde dat haar vordering op [gedaagde] van ruim € 12.000,- niet of onvoldoende betwist was, en dat zij belang had bij de gevorderde voorziening vanwege haar liquidatiestatus.

[gedaagde] voerde verweer aan, stellende dat de vordering wel degelijk betwist werd en dat er een restitutierisico bestond. De kantonrechter oordeelde dat de vordering in onvoldoende mate vaststond om toegewezen te worden. Hoewel [gedaagde] een bedrag van € 27.708,91 had geïncasseerd voor Gastvrij, was er onduidelijkheid over de afrekening en de openstaande posten. De kantonrechter concludeerde dat de vordering in het incident moest worden afgewezen, mede gezien het restitutierisico dat zou ontstaan indien [gedaagde] tot betaling veroordeeld zou worden.

De beslissing hield in dat de vorderingen van Gastvrij werden afgewezen en dat Gastvrij in de proceskosten van het incident werd veroordeeld. De zaak werd verwezen naar de rol van 6 mei 2020 voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8316259 CV EXPL 20-1465
Uitspraakdatum: 8 april 2020
Vonnis in de zaak van:
GASTOUDERBUREAU GASTVRIJ B.V. (I.L)
gevestigd te Almere
eiseres
verder te noemen: Gastvrij
gemachtigde: mr. M. van Rosmalen
tegen
[gedaagde] GERECHTSDEURWAARDERS B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S.K. Tuithof

1.Het procesverloop

1.1.
Gastvrij heeft bij dagvaarding van 29 januari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld en tevens een eis in incident ex artikel 223 Rv ingediend. [gedaagde] heeft op 11 maart 2020 een conclusie van antwoord in het incident ingediend.
1.2.
Vonnis in het incident is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Gastvrij is bij aandeelhoudersbesluit van 30 september 2019 ontbonden en verkeert in staat van liquidatie. [vereffenaar] (hierna: de vereffenaar) is in dit aandeelhoudersbesluit aangesteld als vereffenaar en als zodanig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.
2.2.
[gedaagde] voert al enige jaren incassowerkzaamheden uit voor Gastvrij, zowel in het minnelijk als in het gerechtelijk traject.
2.3.
Blijkens een door [gedaagde] opgesteld overzicht van 4 september 2019 heeft [gedaagde] in de dossiers van Gastvrij die door haar werden behandeld, een bedrag van € 27.708,91 bij de debiteuren van Gastvrij geïncasseerd. Blijkens dat zelfde overzicht gelden voor de volgende posten aan openstaande bedragen:
- incassokosten: € 4.096,86
- toegewezen proceskosten: € 11.184,87
- nasalaris € 1.262,00
- betekening: € 1.910,09
- executiekosten: € 12.307,77
2.4.
Bij e-mail van 4 december 2019 heeft de vereffenaar aan [gedaagde] geschreven:
(…) Uit dit overzicht blijkt het volgende:* De door uw kantoor gemaakte en nog aan Gastvrij in rekening te brengen kosten (kolommen H t/m K) totaal € 15.491,06.* Voor Gastvrij heeft uw kantoor € 30.490,86 geïncasseerd, waarvan € 27.798,91 aan uw kantoor is betaald.* Per saldo laat dit een aan cliënt toekomend bedrag over van € 12.217,85.(…)Gezien het bovenstaande is het verzoek van cliënt (een tussentijdse afrekening van € 10.000 ten gunste van Gastvrij) alleszins redelijk te noemen.
2.5.
Bij e-mail van 9 december 2019 heeft [gedaagde] het verzoek afgewezen en geschreven:
(…) Uit het overzicht, welke slechts een dossierspecificatie weergeeft zoals door de debiteur verschuldigd, blijkt zeer duidelijk dat geen ruimte is voor een tussentijdse afdracht. Hetgeen uw cliënt reeds meermalen, ook onderbouwd, is aangegeven. Echter zelfs al zou er wel ruimte zijn, hetgeen niet het geval is, dan nog zal geen afdracht plaats vinden. Een eventuele afdracht zal dan eerst worden verrekend met de reeds genoemde openstaande posten. (…)
2.6.
In een e-mail van 13 december 2019 heeft [gedaagde] aan de vereffenaar laten weten:
(…) In dit gesprek is ook zeer nadrukkelijk uiteengezet op welke gronden wij geen afdrachten kunnen verstrekken, namelijk omdat er nog openstaande posten zijn en omdat de saldopositie dit niet toelaat. Ik weerspreek dan ook met klem uw opmerking dat een nadere specificatie continue uitblijft. Zo staan de door mij genoemde proceskosten namelijk ook gewoon in datzelfde overzicht vermeld van waaruit u meent te kunnen opmaken dat uw cliënte aanspraak kan maken op enig bedrag (kolom G ten bedrage van € 11.184,87). Tevens zijn de incassokosten ook gewoon verschuldigd (kolom E ten bedrage van € 4.096,86). (…)

3.De provisionele vordering ex 223 Rv en het verweer

3.1.
Gastvrij heeft op grond van artikel 223 Rv de kantonrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die eruit bestaat dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van
€ 10.000,- aan Gastvrij.
3.2.
Zij voert aan dat haar vordering op [gedaagde] van ruim € 12.000,- voor een bedrag van
€ 10.000,- niet, althans onvoldoende, betwist is. Zij heeft belang bij de gevorderde voorlopige voorziening omdat zij in liquidatie verkeert, waardoor haar inkomsten minimaal zijn terwijl haar lopende en wettelijke verplichtingen wel doorlopen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen deze voorziening en heeft daartoe - samengevat - naar voren gebracht een vordering op grond van artikel 223 Rv alleen kan slagen indien deze niet wordt betwist. Dat [gedaagde] de vordering wel betwist, moge blijken uit de correspondentie die zij met Gastvrij en haar vereffenaar heeft gevoerd en welke correspondentie door Gastvrij in het geding is gebracht. [gedaagde] voert verder aan dat zij in elk geval nog een vordering van € 3.122,41 op Gastvrij heeft. Ten slotte wijst [gedaagde] op het restitutierisico.
4.
De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan de rechter voor de duur van het geding een voorlopige voorziening geven als de eiser van die voorziening een zodanig belang daarbij heeft dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Die eis is minder zwaar dan die van het spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding. Uiteraard moet de vordering in voldoende mate vast staan om op grond van artikel 223 Rv toegewezen te kunnen worden.
4.2.
Dat laatste is op dit moment in onvoldoende mate het geval. Weliswaar volgt uit het overzicht van 4 september 2019 dat [gedaagde] ten behoeve van Gastvrij een bedrag van
€ 27.708,91 van debiteuren van Gastvrij heeft geïncasseerd, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat alleen de door Gastvrij op dat overzicht aangeduide posten (overige proceskosten, betekening en executiekosten) aan [gedaagde] toekomen. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat ook de incassokosten en de toegewezen proceskosten op het geïncasseerde bedrag in mindering komen. Indien dat standpunt juist zou zijn – wat de kantonrechter thans niet kan nagaan omdat de tussen partijen overeengekomen voorwaarden niet zijn overgelegd – is [gedaagde] aan Gastvrij vrijwel niets meer verschuldigd. Voorts zijn partijen het kennelijk ook niet eens over de wijze waarop afgerekend moet worden met betrekking tot de in oktober en november 2019 afgesloten dossiers. Daardoor valt op dit moment ook niet vast te stellen welk bedrag [gedaagde] daarvoor toekomt.
4.3.
Het voorgaande is op zichzelf al voldoende om tot afwijzing van de incidentele vordering te komen. Daar komt nog bij dat, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, in de gegeven omstandigheden sprake is van een reëel restitutierisico. Zoals Gastvrij zelf heeft aangevoerd, heeft zij, doordat zij in liquidatie verkeert, vrijwel geen inkomsten meer en heeft zij geld nodig om aan haar verplichtingen, waaronder betaling aan de gastouders, te voldoen. Indien [gedaagde] in het incident tot betaling veroordeeld zou worden, is de kans groot dat indien de bodemzaak tot een andere uitkomst zou leiden, het door [gedaagde] betaalde bedrag niet meer kan worden teruggegeven.
4.4.
De conclusie is dan ook dat de vordering in het incident zal worden afgewezen. De proceskosten in het incident komen voor rekening van Gastvrij omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident:
5.1.
wijst de vorderingen van Gastvrij af;
5.2.
veroordeelt Gastvrij in de kosten van dit incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 300,00:
In de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 6 mei 2020 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] ;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter