ECLI:NL:RBNHO:2020:2760

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
8225234 / AO VERZ 19-106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Expro North Sea Limited. [verzoeker] had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek, en om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat hij meende dat Expro ernstig verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat er op een aantal punten wel een verwijt aan Expro te maken viel, maar dat dit niet zodanig was dat het als ernstig verwijtbaar handelen kon worden gekwalificeerd. De kantonrechter wees het verzoek van [verzoeker] af, omdat de omstandigheden niet zodanig waren dat van de werknemer niet kon worden verwacht dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 12 juni 2020 en bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De uitspraak benadrukt dat de lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever hoog ligt en dat dit slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8225234 / AO VERZ 19-106 (SJ)
Uitspraakdatum: 15 april 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. U. Hoogland
tegen
Expro North Sea Limited,
gevestigd te Den Helder
verwerende partij
verder te noemen: Expro
gemachtigde: mr. B.H.E. Veldmaat en mr. F. van Assendelft de Coningh

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft op 12 december 2019 een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Expro heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 4 maart 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitnotities naar voren hebben gebracht.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 28 februari 2020 nog stukken toegezonden. Bij brieven van 3 maart 2020 en bij faxbericht van 4 maart 2020 heeft Expro nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Expro is een organisatie die diensten en producten levert, die de olie- en gasputten met hoogwaardige olie- en gasbronnen meten, verbeteren, controleren en verwerken.
2.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1954, is op 3 juni 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Expro op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van Operation Technician.
2.3.
[verzoeker] werd vanuit Expro tegen vergoeding uitgeleend aan de NAM om daar op de locatie van de NAM en onder toezicht of leiding van de NAM werkzaam te zijn.
2.4.
De aanpassing door Expro van het basissalaris van [verzoeker] per 1 januari 2015 naar € 4.752,- is voor [verzoeker] aanleiding geweest om de salariëring van ingeleende krachten uit de zoeken.
2.5.
Bij kort geding dagvaarding van 9 maart 2017 heeft [verzoeker] gevorderd dat Expro de stukken die inzicht geven in de voor [verzoeker] geldende arbeidsvoorwaarden verstrekt. Voorts heeft [verzoeker] een voorschot op het achterstallige salaris van € 24.000,- bruto van Expro gevorderd.
2.6.
Bij vonnis van 11 april 2017 heeft de kantonrechter te Alkmaar de verzochte voorlopige voorziening geweigerd.
2.7.
Bij dagvaarding van 30 juni 2017 heeft [verzoeker] van Expro een loon gelijk als dat van zijn collega’s bij de NAM gevorderd.
2.8.
Op 5 juli 2017 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden in verband met het niet volgen van een cursus, een verkeerde declaratie en de vervoerssituatie.
2.9.
Op 14 juli 2017 heeft er nogmaals een gesprek tussen partijen plaatsgevonden en heeft [verzoeker] een waarschuwingsbrief gekregen in verband met het niet volgen van een cursus, een verkeerde declaratie en de vervoerssituatie.
2.10.
Bij brief van 14 juli 2017 heeft Expro [verzoeker] geschorst hangende een onderzoek naar aanleiding van bedrijfsgevoelige informatie in de dagvaarding van 30 juni 2017.
2.11.
Op 20 september 2017 heeft Expro een verzoek tot ontbinding ingediend wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] en subsidiair wegens een verstoorde verhouding.
2.12.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de kantonrechter te Assen het verzoek van Expro afgewezen.
2.13.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft Expro de schorsing met onmiddellijke ingang opgeheven en aan [verzoeker] verzocht contact op te nemen met zijn afdelingshoofd zodat kan worden besproken hoe de inzetbaarheid van [verzoeker] binnen Expro maximaal kan worden vergroot.
2.14.
Bij vonnis van 23 oktober 2019 heeft de kantonrechter te Alkmaar de vordering van [verzoeker] toegewezen en Expro veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris van € 173.463,16 bruto over de periode tot en met december 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met de wettelijke verhoging van 20%, zijnde € 34.692,63 bruto.
2.15.
Blijkens de loonstrook van november 2019 heeft Expro een bedrag van € 208.155,79 bruto aan [verzoeker] betaald. In deze loonstrook is voor de maand november 2019 € 4.856,54 bruto aan salaris uitbetaald.
2.16.
Medio januari 2020 heeft Expro de wettelijke rente betaald, waartoe zij is opgedragen in het vonnis van 23 oktober 2019.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt om een verklaring voor recht dat Expro in deze ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Voorts verzoekt [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Expro op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek (BW) en toekenning van een transitievergoeding van € 81.000,- op grond van artikel 7:673 BW en een billijke vergoeding van € 80.000,- op grond van artikel 7:671c lid 2 BW en veroordeling van Expro in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] – kort gezegd – ten grondslag dat Expro het als werkgever ernstig heeft laten afweten doordat:
- Expro direct na de dagvaarding van 30 juni 2017 is overgegaan tot het maken van verwijten naar [verzoeker] , terwijl hij die 21 jaar daarvoor zonder kanttekening goed werk had geleverd;
- Expro op 11 juli 2017 is langsgegaan bij de NAM met een vervanger voor [verzoeker] ;
- [verzoeker] op 14 juli 2017 is geschorst en een traject kreeg voorgehouden, wat door
Expro terzijde is gelaten;
- Expro een ontbindingsverzoek heeft ingediend, welk verzoek ongegrond was en is
afgewezen. Met dit verzoek had Expro gepoogd om na 21 jaar op
grond van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] af te komen;
- Expro heeft verzuimd om [verzoeker] weer bij de NAM te werk te stellen. Later is
duidelijk geworden welke oneigenlijke reden zij hiervoor had, namelijk om in de
loonprocedure te proberen onder het oplopen van de loonvordering uit te komen;
- Expro zich volstrekt onvoldoende heeft ingespannen om [verzoeker] weer aan het werk
te krijgen, ondanks oproepen van [verzoeker] daartoe;
- Expro tijdens de procedure alles heeft gedaan om tijd te winnen en
waarheidsvinding te frustreren;
- Expro ernstig te kort is geschoten door [verzoeker] 23 jaar onder te betalen, om
vervolgens na lezing van het vonnis nog steeds een loonstrook met
het oude loon te verstrekken, waar een correctie van alle maanden in 2019 en de
pensioenopbouw verwacht mocht worden. Expro verzuimde bovendien de
wettelijke rente te betalen.
[verzoeker] stelt dat Expro er verantwoordelijk voor is dat [verzoeker] inmiddels ieder vertrouwen in Expro is kwijtgeraakt. Volgens [verzoeker] is voortzetting van het dienstverband inmiddels geen optie meer.

4.Het verweer

4.1.
Expro verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen en voert daartoe – samengevat – aan dat de arbeidsrelatie tussen partijen is aangetast en verstoord door toedoen van [verzoeker] . In dit verband wijst Expro erop dat zij niet met kwade opzet maar uit onwetendheid de Waadi niet heeft gevolgd en dat het door [verzoeker] gestarte kort geding de zaak op scherp heeft gesteld. Verder voert Expro aan dat zij bereid was in onderhandeling te treden maar dat partijen er niet uitkwamen, waarna [verzoeker] een bodemprocedure is gestart en een veelvoud vorderde van het bedrag waarover partijen in onderhandeling waren, hetgeen bij Expro in het verkeerde keelgat schoot. Ook het feit dat [verzoeker] met zijn privé auto een aanrijding heeft gehad, dat hij een laatdunkend bericht over de branche op LinkedIn heeft geplaatst, dat hij gevoelige informatie in de dagvaarding omtrent zijn loonvordering heeft overgelegd, zijn reactie ten aanzien van de geconstateerde onregelmatigheden in zijn kilometeradministratie en het missen van een training hebben de arbeidsrelatie op scherp gezet. Expro is van mening dat de schorsing van [verzoeker] hiervan het gevolg is en haar niet kan worden aangerekend. Volgens Expro kan een dergelijke stap ook niet als ernstig verwijtbaar handelen worden aangemerkt.
Voorts voert Expro aan dat zij, nadat [verzoeker] niet meer kon worden geplaatst bij de NAM, meerdere klanten heeft benaderd voor een passende positie. Volgens Expro heeft [verzoeker] hier niet aan willen meewerken waardoor hij momenteel geen werk heeft en toch in dienst is, hetgeen Expro niet kan worden verweten. Volgens Expro wilde [verzoeker] haar aan de hoogste paal ophangen en nu zijn AOW-gerechtigde leeftijd in zicht komt, probeert hij door middel van een ontbindingsverzoek een transitievergoeding en billijke vergoeding te krijgen.
Voor zover een grond voor ontbinding aanwezig wordt geacht, dan dient een transitie- en een billijke vergoeding te worden afgewezen omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, dan wel dient dit te worden gematigd omdat [verzoeker] al sinds twee jaar geen werkzaamheden verricht maar wel loon ontvangt en er zelf niets aan heeft gedaan om weer aan het werk te komen. Daarnaast is niet duidelijk hoe [verzoeker] tot de hoogte van de billijke vergoeding is gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
In artikel 7:671c lid 1 BW is bepaald dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.3.
De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijzen, nu het hier om een werknemersverzoek gaat waarbij bijzondere opzegverboden niet aan de orde zijn. Gelet op het fundamentele (grond)recht van arbeidskeuze dient een werknemersverzoek als het onderhavige dan ook gehonoreerd te worden. De kantonrechter is voornemens de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang 12 juni 2020.
5.4.
Vervolgens moet ook worden beoordeeld of aan [verzoeker] een transitie- en of een billijke vergoeding dient te worden toegekend. Daarvoor dient te worden beoordeeld of er sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Expro.
5.5.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid (Kamerstukken II, 2013/14, 33818, nr. 3) blijkt dat er van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever niet snel sprake kan zijn. Het moet gaan om duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werkgeverschap. Ter verduidelijking zijn in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden gegeven waarin aanleiding kan bestaan voor het toekennen van een billijke vergoeding. Een van de voorbeelden die is gegeven, luidt ‘als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat’.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat Expro een verwijt valt te maken door [verzoeker] middels een schorsing op non-actief te stellen en door vervolgens, zonder het toegezegde onderzoek in het kader van de schorsing, aan te sturen op het einde van de arbeidsovereenkomst middels het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst en het aanhangig maken van een ontbindingsverzoek. Echter, de lat om ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan te nemen ligt, zoals blijkt uit hetgeen onder 5.5. is overwogen, zeer hoog. Er moet sprake zijn omstandigheden op grond waarvan van de werknemer niet kan worden verwacht dat de arbeidsovereenkomst nog langer voortduurt. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Bovendien heeft [verzoeker] in de hiervoor geschetste omstandigheden eerder geen aanleiding gezien om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Sterker nog, in het kader van de ontbindingsprocedure die volgde op de schorsing en de onderhandelingen in het kader van een vaststellingsovereenkomst heeft [verzoeker] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De door [verzoeker] aangehaalde omstandigheden van vóór 18 december 2017 – zijnde de datum van het vonnis van de kantonrechter te Assen waarin het ontbindingsverzoek van Expro is afgewezen – acht de kantonrechter dan ook niet van voldoende gewicht voor het oordeel dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
5.7.
Door [verzoeker] zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen omstandigheden gesteld die nadien hebben plaatsgevonden en die tot de conclusie leiden dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Expro. De stelling van [verzoeker] dat Expro heeft verzuimd om hem weer bij de NAM te werk te stellen, brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Daarbij is [verzoeker] voor dit verzuim middels het vonnis van 23 oktober 2019 financieel gecompenseerd voor de periode vanaf juli 2017 tot en met december 2018 dat hij niet het overeengekomen werk bij de NAM verrichte. Verder leidt de kantonrechter uit de door Expro overgelegde e-mail van 8 mei 2018 af dat er bij de NAM geen behoefte is aan het laten uitvoeren van werkzaamheden door [verzoeker] . De kantonrechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. Dat betekent dat Expro na 8 mei 2018 niet is aan te rekenen dat [verzoeker] niet meer bij de NAM te werk is gesteld.
5.8.
Dat Expro zich onvoldoende zou hebben ingespannen om [verzoeker] weer aan het werk te krijgen, ondanks oproepen van [verzoeker] daartoe, zoals hij heeft gesteld, acht de kantonrechter niet toereikend voor een andersluidend oordeel. Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van het standpunt van [verzoeker] dat Expro tijdens de procedure alles heeft gedaan om tijd te winnen en de waarheidsvinding te frustreren. Afgezien daarvan kan uit de stukken worden niet worden opgemaakt dat Expro zich onvoldoende heeft ingespannen. Bovendien kan uit de overgelegde stukken ook niet worden afgeleid dat [verzoeker] Expro regelmatig heeft opgeroepen om hem weer aan het werk te krijgen. Evenmin zijn er voor de juistheid van het standpunt van [verzoeker] dat Expro de waarheidsvinding frustreert aanknopingspunten in de overgelegde stukken te vinden. De kantonrechter gaat hieraan dan ook voorbij.
5.9.
Dat Expro het loon voor 2019 niet heeft gecorrigeerd naar het Waadi-conforme salaris, zoals door [verzoeker] is gesteld, acht de kantonrechter ook niet voldoende om als ernstig verwijtbaar handelen te worden aanmerkt. Weliswaar is Expro in het vonnis van 23 oktober 2019 veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris conform de Waadi over de periode tot en met december 2018. Dat betekent niet zonder meer dat [verzoeker] na december 2018 ook recht heeft op dit salaris. Van belang daarbij is of [verzoeker] bereid is de bedongen arbeid te verrichten en daarover verschillen partijen van mening. Nu het verzoek van [verzoeker] niet is gericht op het verkrijgen van een Waadi-conform salaris vanaf januari 2019, komt de kantonrechter niet toe aan het beoordelen van de juistheid van het door Expro aan [verzoeker] vanaf januari 2019 toegekende salaris. Aldus staat niet vast dat [verzoeker] vanaf 1 januari 2019 recht heeft op een hoger salaris dan zijn basissalaris en kan ook niet staande worden gehouden dat Expro verwijtbaar handelt.
5.10.
De kantonrechter laat tot slot meewegen dat [verzoeker] ter zitting heeft verklaard dat hij onderhavige procedure niet aanhangig had gemaakt, indien Expro vanaf januari 2019 het – in de ogen van [verzoeker] – juiste loon en pensioenopbouw had betaald.
5.11.
Alles afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat Expro op een aantal punten zeker een verwijt te maken valt, maar Expro is nergens zodanig over de schreef gegaan dat dit de conclusie kan rechtvaardigen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Expro, dat immers slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen. Dit betekent dat voor de gevraagde verklaring voor recht zal worden afgewezen en er voor de gevraagde billijke vergoeding en de transitievergoeding geen grond is.
5.12.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 jo. artikel 7:686a lid 7 BW zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna te noemen termijn.
5.13.
Gelet op de aard en de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoeker] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 15
mei 2020.
Voor het geval de werknemer het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 12 juni 2020;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 15 april 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter