ECLI:NL:RBNHO:2020:2782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4108
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen verlaging van bezoldiging niet-ontvankelijk verklaard

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L. van Dijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, vertegenwoordigd door mr. J.J. Blanken. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 mei 2019, waarin haar bezoldiging met 10% werd verlaagd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk was, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de bezwaartermijn op 24 mei 2019 begon en eindigde op 4 juli 2019, terwijl het bezwaarschrift pas op 10 juli 2019 was ontvangen. Eiseres had aangevoerd dat de brief van 23 mei 2019 geen bezwaarclausule bevatte en dat zij dacht dat het slechts een voornemen was, maar de rechtbank oordeelde dat de brief duidelijk een besluit was en dat eiseres, bijgestaan door een rechtshulpverlener, op de hoogte had moeten zijn van de bezwaartermijn. De rechtbank concludeerde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Blanken).

Procesverloop

Op 23 mei 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat haar bezoldiging met ingang van 4 juni 2019 verlaagd zou worden van 100% naar 90%.
Bij besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2019. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek zal worden voortgezet op een nieuw te bepalen datum.
De behandeling is voortgezet op de zitting van 3 februari 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is op 31 maart 2016 uitgevallen als [functie] . Na hervatting van de werkzaamheden is zij op 4 december 2018 opnieuw uitgevallen. Op 23 mei 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat haar bezoldiging met ingang van 4 juni 2019 verlaagd zou worden van 100% naar 90%. Bij brief van 9 juli 2019 is bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn is ontvangen en er geen reden is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de brief van 23 mei 2019 evident een besluit is. Verweerder acht de omstandigheid dat de brief geen bezwaarclausule bevat geen reden verschoonbaarheid aan te nemen, waarbij verweerder erop heeft gewezen dat eiseres werd bijgestaan door een rechtshulpverlener.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd ‒ kort samengevat ‒ dat zij ervan uit ging dat er nog geen sprake was van een besluit, maar slechts van een voornemen. Er stond geen bezwaarclausule in, wat bijdroeg aan de indruk dat het niet om een besluit handelde, maar om een informerende brief. Ook is aangevoerd dat verweerder de brief van 23 mei 2019 ten onrechte alleen aan eiseres en niet aan gemachtigde is gestuurd. Eiseres heeft toegelicht de brief wel naar haar gemachtigde te hebben doorgestuurd. Besloten is toen om zekerheidshalve eerst de loonstrook af te wachten. Na ontvangst van de loonstrook is wel bezwaar gemaakt. Eiseres heeft erop gewezen dat er ook van alles door elkaar liep en dat zij er eigenlijk van uit ging dat zij er samen met verweerder wel uit zou komen. Ook heeft eiseres nog aangegeven dat zij al in het gesprek op 9 mei 2019 te kennen heeft gegeven bezwaar te hebben tegen een verlaging van de bezoldiging.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de brief van 23 mei 2019 helder is. De korting op de bezoldiging zal vanaf 4 juni 2019 plaatsvinden. Dat deze brief slechts een voornemen zou zijn, zoals door eiseres is gesteld, kan niet worden gevolgd. Het rechtsgevolg dat intreedt is niet afhankelijk gesteld van een onzekere toekomstige gebeurtenis.
4.2
Niet betwist is dat de brief van 23 mei 2019 die dag ter post bezorgd is. De bezwaartermijn van zes weken is daarom gaan lopen op 24 mei 2019 en eindigde op 4 juli 2019. Het bezwaarschrift is gedateerd 9 juli 2019 en ontvangen op 10 juli 2019. Uitgaande van de aanvang van de bezwaartermijn op 24 mei 2019 is het bezwaarschrift dus te laat, na het verstrijken van de termijn, ingediend. Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wijst de rechtbank op de bijlage onder deze uitspraak.
4.3
Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt omdat het besluit van 23 mei 2019 geen bezwaarclausule bevat, kan zij daar niet in worden gevolgd. De rechtbank wijst op de geldende rechtspraak op dit punt. Zo is in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151 het volgende overwogen: “
Ten aanzien van de verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn overweegt de Raad dat (…) het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van bekendheid met de termijn kan verder worden uitgegaan indien de belanghebbende al voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, aangezien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze over de vereiste kennis beschikt en ook diens kennis in dit verband aan de belanghebbende kan worden toegerekend. Daarentegen ligt - onder omstandigheden ook bij een professionele rechtshulpverlener - het aannemen van verschoonbaarheid in de rede, als gerede twijfel mogelijk is omtrent het besluitkarakter van het door het bestuursorgaan aan de belanghebbende toegezonden stuk.
Het niet vermelden van een bezwaarclausule kan dus weliswaar reden zijn een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, maar omdat eiseres (in ieder geval voor het einde van de bezwaartermijn) werd bijgestaan door een rechtshulpverlener moet het ervoor worden gehouden dat die op de hoogte is van de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende bezwaartermijnen. Daar komt bij dat van gerede twijfel over het besluitkarakter is, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake is.
4.4
De rechtbank merkt hier nog bij op dat eiseres de loonstrook op 15 juni 2019 heeft ontvangen, dus binnen de lopende bezwaartermijn van zes weken, en dat het dan op de weg van eiseres had gelegen om onmiddellijk daarna bezwaar te maken.
4.5
Dat het besluit van 23 mei 2019 niet op juiste wijze bekendgemaakt is, omdat dit ten onrechte alleen aan eiseres en niet aan haar gemachtigde is gestuurd, en de termijnoverschrijding om die reden verschoonbaar zou zijn kan evenmin worden gevolgd. Volgens vaste rechtspraak moeten besluiten bekend worden gemaakt aan een gemachtigde. Het moet dan wel gaan om besluiten die nauw verweven zijn met de al lopende procedure waarin de gemachtigde optreedt. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat de gemachtigde zich gesteld heeft met zijn bezwaarschrift van 7 juni 2019, gericht tegen de beoordeling van 7 mei 2019. Voor verweerder was dan ook pas vanaf dat moment onmiskenbaar duidelijk dat eiseres zich door die gemachtigde liet vertegenwoordigen. Dus nog afgezien van de vraag of een besluit tot verlaging van de bezoldiging wegens ziekte nauw verweven is met een beoordelingsbesluit, bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen verplichting voor verweerder de beslissing van 23 mei 2019 (alsnog) aan die gemachtigde toe te sturen. Bovendien heeft eiseres het besluit van 23 mei 2019 ook voor afloop van de bezwaartermijn met haar gemachtigde gedeeld.
4.6
Voor zover eiseres wil betogen dat zij tijdens het gesprek op 9 mei 2019 mondeling kenbaar heeft gemaakt (prematuur) bezwaar te maken, merkt de rechtbank op dat uit artikel 6:4 van de Awb en de overige artikelen in die wet die betrekking hebben op het maken van bezwaar, waaronder artikel 6:5, onmiskenbaar volgt dat het maken van bezwaar schriftelijk dient te gebeuren. Volgens vaste rechtspraak kan (een schriftelijke weergave van) een mondeling kenbaar gemaakt bezwaar onder omstandigheden worden aangemerkt als een (voorlopig) bezwaarschrift. De rechtbank acht dat hier niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet hiervoor nergens in het dossier aanknopingspunten.
4.7
Het (schriftelijk bezwaar) van eiseres is op 10 juli 2019, na afloop van de bezwaartermijn, door verweerder ontvangen, en dus is het bezwaar te laat ingediend. Van een situatie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is geen sprake. Verweerder heeft eiseres daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
5. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 6:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Artikel 6:5, eerste lid van de Awb:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:7 van de Awb:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb:
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen (…).
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb:
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:10, eerste lid van de Awb:
Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Artikel 6:11 van de Awb:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.