ECLI:NL:RBNHO:2020:2917

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
C/15/291755 / HA ZA 19-500
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil met contact- en locatieverbod, verbod op onrechtmatige hinder en schending van eigendomsrecht

In deze zaak, die op 15 april 2020 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen eiser en gedaagde, die naast elkaar wonen. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Dirlik, vordert verschillende maatregelen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Haan, vanwege onrechtmatige hinder en schending van eigendomsrechten. De procedure begon met een dagvaarding op 18 juli 2019, gevolgd door meerdere processtukken en een verzoek om vonnis op 18 maart 2020.

Eiser vordert onder andere een contactverbod voor gedaagde, die hem en zijn ouders niet binnen een straal van 100 meter mag benaderen. Daarnaast vraagt eiser om een verbod op het beschadigen van zijn eigendommen en het verwijderen van hinderlijke constructies, zoals een vlag en coniferen, die door gedaagde zijn geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reële dreiging bestaat dat gedaagde inbreuk maakt op de eigendomsrechten van eiser, en heeft daarom de vordering tot het verbieden van onrechtmatige hinder en gevaarzettend handelen toegewezen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde moet voldoen aan het ladderrecht van eiser, wat inhoudt dat eiser tijdelijk gebruik mag maken van gedaagdes perceel voor werkzaamheden aan zijn eigen onroerende zaak. De vordering tot het staken van geluidsoverlast is echter afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft uiteindelijk een aantal van de vorderingen van eiser toegewezen, met inbegrip van het opleggen van dwangsommen voor het niet naleven van de verboden. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/291755 / HA ZA 19-500
Vonnis van 15 april 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K. Dirlik te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Haan te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juli 2019 tevens houdende een provisionele voorziening ex art. 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met producties 1 en 2,
  • de conclusie van antwoord in het incident,
  • het vonnis in het incident van 9 oktober 2019,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 3,
  • het tussenvonnis van 20 november 2019,
  • het rolbericht van 10 januari 2020 met een bijlage van [gedaagde] ,
  • de twee rolberichten van 17 januari 2020 met akte wijziging van eis,
  • de brief van 30 januari 2020 met USB-stick van [eiser] ,
  • de akte depot van 31 januari 2020 (met een USB-stick met een videofragment
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 4 februari 2020.
1.2.
Ten slotte hebben partijen op 18 maart 2020 vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel met opstallen aan [adres 1] . [gedaagde] is eigenaar van twee percelen met opstallen gelegen aan [adres 2] . De percelen van partijen grenzen aan elkaar.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, bij vermeerderde eis van 17 januari 2020, dat het de rechtbank mag behagen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te verbieden om op enigerlei wijze contact te zoeken met [eiser] en de zijnen; in het bijzonder dient het [gedaagde] verboden te worden om [eiser] en zijn ouders (de heer [XX] en mevrouw [YY] ) persoonlijk binnen een straal van 100 meter te benaderen (met uitzondering van het eigen perceel van [gedaagde] ) en aan te spreken, e-mails te versturen, telefonisch contact te zoeken, spraakberichten in te spreken via voicemail of Whatsapp en brieven te versturen; dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] dit contactverbod overtreedt;
2. [gedaagde] te verbieden om het eigendomsrecht van [eiser] te schenden, in die zin dat het [gedaagde] wordt verboden om eigendommen van [eiser] te beschadigen of te vernielen en zich op het perceel van [eiser] te begeven, dan wel zaken tegen de woning van [eiser] aan te plaatsen; op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] deze verboden overtreedt;
3. [gedaagde] te verbieden om nog langer onrechtmatig en gevaarzettend te handelen en/of onrechtmatige hinder te plegen, en hem te gebieden om het bouwwerk/de constructie met vlag; de muur en het scheermesjesdraad; de coniferen; de gasflessen en het stalen hek en overige goederen tegen de zijmuur van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden en hem te verbieden hiervoor andere goederen/(bouw)werken/(gevaarlijke) zaken in de plaats te stellen, en [gedaagde] te gebieden tot het staken van de geluidsoverlast wat [gedaagde] vroeg in de ochtend en in de nacht veroorzaakt; op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] deze ge- en verboden overtreedt;
4. [gedaagde] te gebieden om het venster, gelegen aan de westelijke zijmuur van de opstal van [gedaagde] vast en ondoorzichtig te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] dit gebod overtreedt;
5. [gedaagde] te gebieden om het uitoefenen van het ladderrecht door [eiser] te gehengen en gedogen en ten behoeve daarvan [eiser] (na behoorlijke kennisgeving) toe te staan zich op het perceel van [gedaagde] te begeven; op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] dit gebod overtreedt;
6. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de schade aan de woning van [eiser] , nader op te maken bij staat;
7. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.156,- (eigen bijdrage RvR en buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag van de algehele voldoening; en
8. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten (en de kosten van het incident) daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot en met de dag van de algehele voldoening.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer, dat bij de beoordeling van de verschillende onderdelen van de vordering aan de orde zal komen.

5.De beoordeling

Inleiding

5.1.
De rechtbank en de advocaten van partijen hebben tijdens de descente en de daarop volgende mondelinge behandeling van de zaak hun best gedaan partijen te bewegen in onderling overleg afspraken te maken over de diverse geschilpunten. Anders dan in de voorgaande jaren leek de kans daarop aanwezig. Daarom is de behandeling van de zaak aangehouden tot 18 maart 2020. Uit de mededelingen op het roljournaal moet de rechtbank afleiden dat het helaas niet is gelukt om afspraken te maken. Dat is betreurenswaardig. Zoals het er nu naar uitziet, moeten partijen immers nog geruime tijd naast elkaar blijven wonen. Partijen hebben de rechtbank verzocht vonnis te wijzen en dat zal nu dan ook gebeuren.
Contactverbod
5.2.
Dit onderdeel van de vordering is toewijsbaar, zoals hierna in de beslissing te vermelden. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de overwegingen 5.8 tot en met 5.10 in het vonnis in het incident van 9 oktober 2019 die ook in de hoofdzaak gelden, zij het dat de familieleden van [eiser] nu zijn gespecifieerd. Daarom zal ook dat gedeelte van de vordering in de hoofdzaak (in tegenstelling tot in het incident) worden toegewezen.
Locatieverbod (binnen straal van 100 meter naderen)
5.3.
Dit onderdeel van de vordering is niet toewijsbaar. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de overwegingen 5.11 tot en met 5.13 in het vonnis in het incident van 9 oktober 2019, die ook in de hoofdzaak gelden.
Verbod vernieling
5.4.
Zoals de rechtbank ik het incidentele vonnis van 9 oktober 2019 al heeft overwogen, vloeit een verbod om eigendommen van een ander te beschadigen of vernielen al voort uit de wet (artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht). Voor de ontvankelijkheid van een civiele vordering tot een verbod van toekomstige handelingen is vereist dat daarvoor een concreet belang bestaat, in die zin dat er een reële dreiging is dat de handelingen die eiser verboden wil zien, zullen worden verricht door gedaagde (Hoge Raad 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3693). Uit de nadere akte van 17 januari 2020 van [eiser] en de reactie van [gedaagde] op het getoonde videofragment valt af te leiden dat een zodanige reële dreiging bestaat. Dit onderdeel van de vordering is daarom ook toewijsbaar.
Onrechtmatige hinder
5.5.
Voor de beoordeling van deze onderdelen van de vordering zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Artikel 3:13 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
“Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.”
En daarnaast artikel 5:37 BW:
“De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.”
5.5.1.
Tegen de achtergrond van deze twee bepalingen is de rechtbank van oordeel dat de vordering om het bouwwerk/de constructie met de vlag te verwijderen toewijsbaar is. Het is duidelijk dat deze constructie door [gedaagde] daar uitsluitend is neergezet om buurman [eiser] dwars te zitten. Tijdens de descente is ook geconstateerd dat de vlag vlak voor het raam van de slaapkamer wappert en verder voor [gedaagde] geen enkel doel dient dan [eiser] te schaden in zijn belang van een normaal uitzicht.
5.5.2.
Wat hiervoor in 5.5.1 is overwogen, geldt ook voor de coniferen, waarvan [gedaagde] erkend heeft dat hij die in op het perceel van de achterbuurman heeft doen plaatsen. Tijdens de descente is nog eens duidelijk geworden dat die daar uitsluitend staan achter het perceel van [eiser] en niet verder doorlopen.
5.5.3.
Hetzelfde geldt voor het scheermesjesdraad dat [gedaagde] boven op de door hem gemetselde muur heeft bevestigd. Wel is het [gedaagde] toegestaan een muur van maximaal twee meter hoog op zijn eigen erf te laten staan.
5.5.4.
[gedaagde] heeft toegezegd de gasflessen en de overige goederen te verwijderen die tegen de zijmuur van de woning van [eiser] stonden/staan en hiervoor geen andere zaken in de plaats te zullen stellen, zodat ook dit deel van de vordering toewijsbaar is.
5.5.5.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te gebieden tot het staken van geluidsoverlast die [gedaagde] vroeg in de ochtend en in de nacht veroorzaakt is niet toewijsbaar. Gelet op de betwisting door [gedaagde] dat hij geluidsoverlast veroorzaakt, is dit onderdeel van de vordering namelijk onvoldoende onderbouwd door [eiser] .
5.6.
Overigens geldt dat het gevorderde verbod om
‘nog langer onrechtmatig en gevaarzettend te handelen en/of onrechtmatige hinder te plegen’te ruim en onbepaald omschreven is, waardoor dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
Venster ondoorzichtig maken
5.7.
Het venster in de zijmuur van de woning van [gedaagde] bevindt zich op minder dan twee meter van de erfgrens. Dit venster is daar in 2013 geplaatst, kan open en is ondoorzichtig. De vordering op dit onderdeel is daarom toewijsbaar, gelet op het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW. Overigens heeft [gedaagde] toegezegd het venster ondoorzichtig te maken, omdat dat ook voor hem voordelig is.
Ladderrecht
5.8.
Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak (van [eiser] ) noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen. Dit bepaalt artikel 5:56 BW. Dat [gedaagde] formeel geen eigenaar is, staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg, omdat van [gedaagde] slechts wordt gevorderd de gebruikmaking door [eiser] van zijn ladderrecht te gedogen. Voorwaarden kunnen hieraan niet door [gedaagde] worden verbonden, behalve dat [eiser] de schade vergoedt, die hij mogelijk zal veroorzaken.
Waardevermindering woning
5.9.
Ter onderbouwing van zijn vordering dat [eiser] schade lijdt als gevolg van waardevermindering van zijn woning heeft [eiser] als productie 7 bij akte vermeerdering eis twee bladzijden van een niet-gevalideerd taxatierapport in het geding gebracht. Op de tweede bladzijde staat de marktwaarde per 5 december 2019 vermeld: € 297.000,-. De stelling dat door achterstallig onderhoud en door onrechtmatig handelen van [gedaagde] de woning van [eiser] in waarde achteruit zou zijn gegaan, wordt hiermee echter niet onderbouwd. [gedaagde] heeft hiertegen terecht verweer gevoerd. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.10.
De advocaat van [eiser] heeft voorafgaande aan de gerechtelijke procedure een sommatiebrief gestuurd aan [gedaagde] . Deze enkele brief moet worden beschouwd als inleiding tot de procedure, temeer nu de inhoud ervan grotendeels in de dagvaarding is opgenomen. Daarom bestaat geen grond van toekenning van buitengerechtelijke kosten. De door [eiser] in het kader van zijn bewijs van toevoeging aan zijn advocaat betaalde eigen bijdrage behoort tot de door hem gemaakte proceskosten. Hierover wordt afzonderlijk beslist.
5.11.
De geschiedenis van partijen maakt dat het opleggen van een dwangsom hier aangewezen is. Deze zal worden opgelegd en beperkt zoals hierna in de beslissing vermeld.
5.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 0,00 (kosteloos betekend door de deurwaarder)
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
1.629,00(3,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.710,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verbiedt [gedaagde] om op enigerlei wijze contact te zoeken met [eiser] en zijn ouders (de heer [XX] en mevrouw [YY] ) door hen aan te spreken, e-mails aan hen te versturen, telefonisch contact met hen te zoeken, spraakberichten in te spreken via voicemail of Whatsapp en brieven aan hen te versturen,
6.2.
verbiedt [gedaagde] om eigendommen van [eiser] te beschadigen of te vernielen en zich op het perceel van [eiser] te begeven, dan wel zaken tegen de woning van [eiser] aan te plaatsen,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij zich niet aan de in 6.1 en 6.2 uitgesproken hoofdveroordelingen houdt, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis:
de constructie met vlag en het scheermesjesdraad te verwijderen en verwijderd te houden,
de gasflessen en het stalen hek en overige goederen tegen de zijmuur van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [gedaagde] hiervoor andere zaken in de plaats te stellen,
het venster, gelegen aan de westelijke zijmuur van de opstal van [gedaagde] vast en ondoorzichtig te maken,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis:
de door hem gemetselde muur nabij de erfgrens in te korten tot maximaal 2.00 meter hoogte,
te doen bewerkstelligen dat de coniferen direct achter het perceel van [eiser] zullen worden verwijderd,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] het uitoefenen van het ladderrecht door [eiser] te gedogen en ten behoeve daarvan [eiser] (na behoorlijke kennisgeving) toe te staan zich op het perceel van [gedaagde] te begeven,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.4, 6.5 en/of 6.6 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
6.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.9.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.10.
verklaart dit vonnis geheel uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.LJS