ECLI:NL:RBNHO:2020:2947

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1463
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de basisregistratie personen

Op 17 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 11 juli 2019, waarbij haar adres als onbekend was opgenomen in de basisregistratie personen (BRP). Dit besluit werd door verweerder gehandhaafd na een onderzoek naar de woonplaats van verzoekster, dat onder andere een buurtonderzoek en gesprekken met verzoekster omvatte. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij door de uitschrijving niet langer onder de Zorgverzekeringswet viel en daardoor onverzekerd was, en dat zij toeslagen van de Belastingdienst misliep.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening spoedeisend belang vereist is. Dit belang moet niet louter financieel van aard zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had aangetoond, omdat haar argumenten over financiële problemen niet voldoende onderbouwd waren. Bovendien was er geen sprake van een evident onrechtmatig besluit van verweerder, aangezien deze zijn besluit had gebaseerd op onderzoeksresultaten en verzoekster geen gronden had aangevoerd die de beslissing van verweerder in twijfel trokken.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, in verband met de coronamaatregelen, en zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 20/1463

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap-A-Joe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeksters adres met ingang van 13 juni 2019 als onbekend opgenomen in de basisregistratie personen (BRP).
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van signalen die bij de woningbouwvereniging binnenkwamen, dat verzoekster niet daadwerkelijk op het adres [locatie] woonachtig zou zijn, onderzoek ingesteld. Er is onder meer getracht huisbezoek af te leggen, er heeft een buurtonderzoek plaatsgehad en er hebben (telefoon)gesprekken met verzoekster plaatsgevonden. Op grond van de resultaten van dat onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat verzoekster niet woonachtig is op haar adres. Na een voornemen daartoe bekend gemaakt te hebben, heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder heeft vervolgens dat besluit, met een aanvullende motivering, gehandhaafd.
4. Verzoekster voert aan dat zij spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij door de uitschrijving niet langer onder de Zorgverzekeringswet valt en zij onverzekerd is. Daarnaast derft zij toeslagen van de Belastingdienst, zoals zorg- en huurtoeslag. Zij kan deze toeslagen niet missen.
5. Verweerder plaatst kanttekeningen bij de spoedeisendheid van het verzoek, nu verzoekster niet de moeite heeft genomen in te gaan op verzoeken van verweerder om informatie te overhandigen waaruit zou kunnen blijken dat zij wel woonachtig is op het adres [locatie] .
6. Het is vaste jurisprudentie dat een louter financieel belang onvoldoende spoedeisend belang genereert voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook het enkel stellen van grote financiële problemen wordt beschouwd als een louter financieel belang dat niet spoedeisend is. Om een voorlopige voorziening op financiële gronden te rechtvaardigen zal verzoekster aannemelijk moeten maken dat zij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het door verzoekster aangevoerde spoedeisend belang louter financieel van aard is. Dat verzoekster door de inschrijving in de BRP als “onbekend” in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren is niet gebleken. Verzoekster heeft haar standpunt dat zij toeslagen derft en niet langer verzekerd is niet nader onderbouwd en ook anderszins geen financiële gegevens verstrekt op basis waarvan kan worden geoordeeld dat van een financiële noodsituatie sprake is.
8. Omdat verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, zou er alleen nog aanleiding kunnen zijn voor het treffen van de gevraagde voorziening als het besluit van verweerder “evident onrechtmatig” is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Verzoekster heeft een pro forma beroepschrift ingediend en dus nog geen gronden aangevoerd en heeft in haar verzoekschrift evenmin gronden aangevoerd. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op onderzoeksresultaten en heeft gemotiveerd waarom de bezwaargronden niet geleid hebben tot een ander besluit. Nu daartegen geen gronden zijn aangevoerd kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
9. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen en in dit geval ook doet, zonder zitting.
10. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 17 april 2020 gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.