In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens compensatie na de annulering van een vlucht van Amsterdam naar Genève op 25 april 2018. De passagier vorderde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. KLM betwistte de vordering en stelde dat de passagier niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat hij zijn vordering zou hebben gecedeerd aan claimbureau Airhelp. De kantonrechter oordeelde echter dat KLM onvoldoende bewijs had geleverd voor dit verweer en dat de passagier wel degelijk vorderingsgerechtigd was.
De kantonrechter overwoog dat KLM niet had aangetoond dat er een rechtsgeldige cessie had plaatsgevonden, en dat de passagier zijn vordering zelf in eigen naam kon instellen. De rechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de annulering. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt in de zin van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat KLM ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.