ECLI:NL:RBNHO:2020:321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5623
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening omgevingsvergunning wegens ontbreken spoedeisend belang

Op 16 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Handelsonderneming [verzoekster] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geweigerde omgevingsvergunning voor het vergroten van een dakopbouw ten behoeve van opslag. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 30 oktober 2019, waarin de vergunning was geweigerd. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De motivering hiervoor is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft aangetoond. Verzoekster vreesde voor de intrekking van een eerder verleende omgevingsvergunning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder heeft verklaard momenteel niet van plan te zijn om de vergunning in te trekken. Bovendien is de termijn voor het starten van de werkzaamheden al verstreken, en is de intrekking van de vergunning een discretionaire bevoegdheid van de verweerder. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er geen onomkeerbare gevolgen te verwachten zijn voordat in de hoofdzaak is beslist.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5623

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

16 januari 2020 in de zaak tussen

Handelsonderneming [verzoekster] B.V., te Zaandam, verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J.F. Voss),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Malloul, mr. M. Guimaraes en K. Karregat).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een omgevingsvergunning geweigerd voor het vergroten van een dakopbouw ten behoeve van opslag aan de [adres] .
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor verzoekster is verschenen [verzoekster] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk op 16 januari 2020 uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed", gelet op de betrokken belangen dat vereist. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen voordat in de hoofdzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven.
2.2
Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat zij vreest voor intrekking van de omgevingsvergunning van 11 maart 2019. Daarbij is haar vergund om op de eerste verdieping een dienstwoning te realiseren. Bij nader inzien wil verzoekster deze dienstwoning bij voorkeur realiseren in de te vergroten dakopbouw. Niet in geschil is dat in de omgevingsvergunning van 11 maart 2019 is voorgeschreven dat verzoekster binnen 26 weken moet starten met de realisatie van de dienstwoning. De voorzieningenrechter overweegt dat, nog daargelaten dat de door verzoekster genoemde termijn van 26 weken al op 9 september 2019 is verstreken, verweerder verklaard heeft dat intrekking van die vergunning een discretionaire bevoegdheid is. Op zitting heeft verweerder toegezegd dat hij op dit moment niet van plan is om van die bevoegdheid gebruik te maken. Ook heeft verweerder verklaard dat als dit verandert, eerst overleg met verzoekster zal plaatsvinden. Als verweerder daarna de omgevingsvergunning zou willen intrekken, zal zij dat kenbaar maken in een voornemen tot intrekking waarop verzoekster dan kan reageren. Op basis van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.