In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Finnair voor een vlucht op 19 juli 2018 van Amsterdam-Schiphol naar Helsinki en vervolgens naar Hong Kong. Door een vertraging van meer dan drie uur bij de tweede vlucht, heeft de passagier compensatie van € 600,00 gevorderd, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Finnair heeft de compensatie van € 600,00 op 31 juli 2019 betaald, maar heeft geweigerd om de nevenvorderingen, zoals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, te voldoen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Finnair de compensatie heeft voldaan. De passagier stelde dat de dagvaarding als ingebrekestelling kan worden aangemerkt, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet het geval was. De rechter concludeerde dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen voor een ingebrekestelling, omdat Finnair niet in verzuim was. De vordering van de passagier werd afgewezen en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een dagvaarding als ingebrekestelling kan worden beschouwd en de verantwoordelijkheden van de partijen in het geval van vertraging van een vlucht.