ECLI:NL:RBNHO:2020:3420

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
7748955 CV EXPL 19-5996
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek van passagier tegen luchtvaartmaatschappij wegens vertraging

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Finnair voor een vlucht op 19 juli 2018 van Amsterdam-Schiphol naar Helsinki en vervolgens naar Hong Kong. Door een vertraging van meer dan drie uur bij de tweede vlucht, heeft de passagier compensatie van € 600,00 gevorderd, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Finnair heeft de compensatie van € 600,00 op 31 juli 2019 betaald, maar heeft geweigerd om de nevenvorderingen, zoals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, te voldoen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Finnair de compensatie heeft voldaan. De passagier stelde dat de dagvaarding als ingebrekestelling kan worden aangemerkt, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet het geval was. De rechter concludeerde dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen voor een ingebrekestelling, omdat Finnair niet in verzuim was. De vordering van de passagier werd afgewezen en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een dagvaarding als ingebrekestelling kan worden beschouwd en de verantwoordelijkheden van de partijen in het geval van vertraging van een vlucht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7748955 \ CV EXPL 19-5996
Uitspraakdatum: 6 mei 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Finnair OYj
gevestigd te Vantaa, Finland, mede kantoorhoudend te Schiphol-Rijk
gedaagde
hierna te noemen: Finnair
gemachtigde: mr. W.O. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 28 maart 2019 een vordering tegen Finnair ingesteld. Finnair heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Finnair een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Finnair een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Finnair de passagier op 19 juli 2018 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol naar Helsinki, Finland, met vluchtnummer AY1306 en van Helsinki naar Hong Kong, China, met vluchtnummer AY099.
2.2.
Volgens de overeenkomst zou vlucht AY1306 op 19 juli 2018 om 18.50 uur lokale tijd vertrekken van Amsterdam-Schiphol en om 22.10 uur lokale tijd aankomen in Helsinki. Vlucht AY099, hierna de vlucht, zou om 23.45 uur lokale tijd vertrekken vanaf Helsinki en op 20 juli 2018 om 14.30 uur lokale tijd arriveren in Hong Kong.
2.3.
Vlucht AY099 is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming is aangekomen.
2.4.
De passagier heeft compensatie van Finnair gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
Finnair heeft op 31 juli 2019 een bedrag van € 600,00 aan de (gemachtigde van de) passagier overgemaakt.
2.6.
Finnair heeft geweigerd tot betaling van de nevenvorderingen over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Finnair bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Finnair vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Finnair betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. Vlucht AY099 is met vertraging uitgevoerd wegens een technisch mankement. Finnair is eerst na betekening van de dagvaarding op 28 maart 2019 bekend geworden met de aanspraak van de passagier op compensatievergoeding en niet zoals de (gemachtigde van de) passagier stelt in de dagvaarding onder punt 4 op 19 november 2018 door de schriftelijke aanmaning van de (gemachtigde van de) passagier. De (gemachtigde van de) passagier heeft tot voor kort (meerdere malen) gebruik gemaakt van het niet bestaande e-mailadres
[e-mailadres 1]in plaats van het juiste e-mailadres
[e-mailadres 2]. Finnair heeft op 31 juli 2019 een bedrag van € 600,00 aan compensatievergoeding op de rekening van de (gemachtigde van de) passagier overgemaakt. Nu Finnair de hoofdsom volledig heeft voldaan, dient de vordering van de passagier dan ook te worden afgewezen.
4.2.
Finnair betwist tevens buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat Finnair op 31 juli 2019 een bedrag van € 600,00 op de rekening van de gemachtigde van de passagier heeft overgemaakt. Finnair heeft aangevoerd, vóór de dagvaarding nimmer een schriftelijke aanmaning te hebben ontvangen. Inmiddels is tussen de gemachtigde van de passagier en Finnair bekend is geworden, dat de gemachtigde van de passagier gebruik maakt(e) van een niet-bestaand e-mailadres. Finnair betwist buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten verschuldigd te zijn, nu zij nimmer in verzuim is geweest. Onbetwist, dus eveneens vast staat, dat Finnair de schriftelijke aanmaning van 19 november 2018 van de passagier niet heeft ontvangen. De passagier stelt dat de dagvaarding een verzoek tot betaling bevat, welke dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanmaning waarbij een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, hetgeen door Finnair wordt betwist. De vraag die thans voorligt, is of het verzoek tot betaling van een bedrag van € 690,00 binnen zeven dagen, zoals vervat in de dagvaarding van de passagier, kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanmaning als bedoeld in de artikelen 6:81 en 6:82 lid 1 BW.
5.3.
De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Wanneer geen sprake is van de in art. 6:81 BW bedoelde situatie dat nakoming blijvend onmogelijk is, en zich geen van de in art. 6:83 BW genoemde situaties voordoet, komt de schuldenaar pas in verzuim wanneer deze in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft (art. 6:82 lid 1 BW). Indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld (art. 6:82 lid 2 BW). De Hoge Raad heeft in haar arrest van 2 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1012) bepaald dat een dagvaarding kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling indien deze voldoet aan de in de omstandigheden van het geval op het punt van ingebrekestelling te stellen eisen (r.o. 3.5.3). Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat Finnair tijdelijk niet kon nakomen, noch is uit de houding van Finnair gebleken dat het zenden van een aanmaning nutteloos zou zijn geweest. Dit leidt tot de conclusie dat de dagvaarding in onderhavige kwestie dan ook niet als een ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Gelet hierop, zal de (neven)vordering van de passagier worden afgewezen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Finnair worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Finnair.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter