ECLI:NL:RBNHO:2020:3512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 630
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor overkapping en deugdelijkheid van motivering door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een overkapping. Eiseres, die een vergunning had aangevraagd, kreeg aanvankelijk toestemming, maar deze werd later herroepen na bezwaar van een derde partij. Eiseres stelde dat de weigering van de vergunning onterecht was, omdat de motivering van verweerder niet deugdelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had aangetoond dat de overkapping een onevenredige afbreuk deed aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De rechtbank concludeerde dat het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning niet goed was gemotiveerd en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. ing F.A.J. Groenendijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Medemblik, verweerder

(gemachtigde: F.P.M. Brieffies).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde partij 1], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. drs. R.T.M. Lagerweij en
[derde partij 2], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een overkapping op het perceel [perceel] .
[derde partij 1] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 26 januari 2019 in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 1 maart 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [derde partij 1] gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de vergunning geweigerd.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het bestreden besluit I.
Bij besluit van 5 maart 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder medegedeeld de ingebrekestelling niet in behandeling te nemen.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld en gevraagd op grond van artikel 8:55c van de Awb de verbeurde dwangsom vast te stellen. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het onderhavige beroep mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Bij besluit van 14 november 2019 heeft verweerder alsnog de verbeurde dwangsom vastgesteld. Het beroep tegen bestreden besluit II is op 16 november 2019 ingetrokken. Hierbij is gevraagd om de proceskosten die zijn gemaakt voor dit beroep te vergoeden.
Op 11 maart 2019 heeft eiseres aanvullende gronden van beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde partij 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is [derde partij 2] verschenen.
Het onderzoek is na de zitting geschorst. Afgesproken is dat verweerder een bezichtiging organiseert in aanwezigheid van alle betrokkenen om vast te stellen of de overkapping vrijwel kosteloos kan worden gedemonteerd op een zodanig manier dat onderhoud kan plaats vinden aan de gevel van de woning van [derde partij 1] .
Op 26 november 2019 heeft verweerder de rechtbank een rapport van een bezichtiging op 19 november 2019 doen toekomen.
Namens [eiseres] is hierop op 6 januari 2020 gereageerd. Verwezen wordt naar een contra-expertise.
Op 26 februari 2020 en 9 maart 2020 heeft de rechtbank namens [derde partij 1] respectievelijk [eiseres] nog een reactie ontvangen.
Geen van de partijen heeft naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 27 februari 2020 gevraagd om een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 27 maart 2020, zoals uit de brief van 27 februari 2020 kan worden afgeleid.

Overwegingen

1. Eiseres woont op het adres [perceel] . [derde partij 1] woont op het adres [adres] . Eiseres heeft op enig moment tussen haar woning en die van [derde partij 1] een overkapping geplaatst, waarvoor bij het primaire besluit een omgevingsvergunning is verleend. Het primaire besluit is bij het bestreden besluit herroepen. De omgevingsvergunning is geweigerd. [derde partij 2] heeft de woning aan het [perceel] van eiseres gekocht en is inmiddels (mede) eigenaresse van deze woning. [derde partij 2] en haar partner [naam 1] hebben een geldbedrag betaald dat in depot staat bij de notaris en eerst aan eiseres wordt betaald indien de omgevingsvergunning voor de overkapping wordt verleend.
2. Naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan namens [derde partij 1] wordt gesteld, is het belang van eiseres rechtstreeks bij bestreden besluit I betrokken. Eiseres is aanvrager van de omgevingsvergunning en adressant van bestreden besluit I. Eiseres stelt dat weigering van de vergunning mogelijk tot gevolg heeft dat zij tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen jegens de nieuwe eigenaar en dat zij mogelijk schade zal lijden als gevolg van de weigering
.
3. Het perceel van eiseres is gelegen in het bestemmingsplan ‘Dorpskernen 1’ en heeft de bestemming ‘Wonen’ met dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie 2’.
4.1.1
Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd. Samengevat legt verweerder aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag.
Het bouwplan is in strijd met de volgende onderdelen van het bestemmingsplan:
  • artikel 23.2.2 aanhef en onder a: bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 2,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder is, dan wel de bestaande bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand de maximale afstand is. In het bouwplan is de afstand minder dan 2,00 meter.
  • artikel 23.2.2 aanhef en onder h: bij vrijstaande hoofdgebouwen worden bijbehorende bouwwerken op ten minste 1,00 m afstand van de erfgrens gebouwd. De overkapping wordt tegen de erfgrens gebouwd. artikel 23.2.2. aanhef en onder b: de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 60 m² per hoofdgebouw bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval die oppervlakte als maximum geldt. De maximale oppervlakte wordt overschreden.
Het bouwplan voldoet ook niet aan artikel 2.5.17, eerste lid, onder a van de Bouwverordening, omdat de minimale vrije ruimte tussen de gebouwen minder dan 1 meter is.
4.1.2
Verweerder overweegt dat het bestemmingsplan het in artikel 23.4, aanhef en onder g, mogelijk maakt om een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwplan dat afwijkt van het bepaalde in artikel 23.2.2, aanhef en onder b, onder de voorwaarden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Ook van de Bouwverordening kan worden afgeweken indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
4.1.3
Verweerder stelt zich in navolging van de commissie op het standpunt dat niet aan de voorwaarden is voldaan omdat het plegen van onderhoud door [derde partij 1] niet mogelijk is. Niet duidelijk is hoe de overkapping precies is geconstrueerd en niet duidelijk is hoe de platen van de overkapping zijn bevestigd en of die verwijderd kunnen worden. Bovendien wordt de overkapping als opslag gebruikt
.Het gebruik als opslag maakt dat als de platen wel verwijderd zouden kunnen worden, het voor [derde partij 1] nog steeds niet mogelijk is om een trap of steiger te plaatsen om zo onderhoud te plegen aan zijn pand.
Omdat geen sprake is van het normaal kunnen plegen van onderhoud kan ook niet worden afgeweken van de Bouwverordening.
Verweerder voegt aan het voorgaande toe dat sprake is van een evident civielrechtelijke belemmering voor verlening van de vergunning. Door de constructie en het gebruik van de overkapping is het feitelijk niet mogelijk om met beperkte inspanningen van de eigenaar van [perceel] onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan perceel [naam 1] . Bovendien heeft de huidige eigenaar van [perceel] verklaard geen inspanningen te kunnen en te zullen verrichten (zoals het verwijderen van dakplaten) om onderhoudswerkzaamheden mogelijk te maken. Artikel 56 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat in de weg aan vergunningverlening.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 het volgende aangevoerd. Het is pertinent onjuist dat het niet mogelijk is om onderhoud te plegen aan de muur van het pand aan [naam 1] . Verweerder heeft zelf geen onderzoek verricht hoe de platen van de overkapping zijn bevestigd maar had dit wel moeten doen. De platen zijn op eenvoudige wijze te verwijderen, alleen de eerste plaat is met schroeven vastgemaakt. Het gebruik van de ruimte onder de overkapping is niet relevant. De eigenaar van [perceel] is verplicht de platen en eventuele voorwerpen onder de overkapping te verwijderen, als de eigenaar van [naam 1] onderhoud wil plegen. De overkapping is al 7 jaar aanwezig en is geen belemmering voor onderhoud aan het aangrenzende pand. De verklaring van de huidige eigenaar van [perceel] dat hij geen inspanningen kan/zal verrichten om de onderhoudswerkzaamheden mogelijk te maken, kan niet worden gebruikt als weigeringsgrond voor de vergunning. Hij moet zich ook aan artikel 56 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) houden en zijn buurman kan dit zo nodig civielrechtelijk afdwingen. Verder wijst eiseres op de inhoud van de koopovereenkomst van 19 april 2018, waarin de huidige eigenaar van [perceel] heeft verklaard ermee bekend te zijn dat de berging voorzien is van verwijderbare dakplaten zodat de eigenaar van de belendende woning onderhoud aan zijn gevels kan plegen.
6.1
Op verzoek van de rechtbank heeft in aanwezigheid van alle betrokkenen op 19 november 2019 een bezichtiging plaatsgevonden. Door een toezichthouder van verweerder, ing. [naam 2] , is op 20 november 2019 een constateringsrapport opgesteld. De toezichthouder vermeldt
- dat in 2017 voor het aanbrengen van ventilatieroosters met steigermateriaal een brugconstructie over de overkapping is aangebracht zonder belasting of verwijdering van de overkapping;
- dat deze ventilatieroosters 1 à 2 maal per jaar gereinigd moeten worden, de gevel periodiek moet worden geschilderd, de dakgoot boven de overkapping jaarlijks in het najaar moet worden geleegd en begin 2020 moet worden geschilderd;
- dat de vraag of de overkapping tegen geringe kosten en inspanning gedemonteerd kan worden feitelijk zou kunnen worden beantwoord;
- maar dat de overkapping gelet op de constructie en materiaalgebruik niet twee maal per jaar gedemonteerd kan worden zonder kwaliteitsverlies en
- dat het afbreken en weer opbouwen van de overkapping de nodige tijd, fysiek en vakmanschap vergt.
De toezichthouder beantwoordt in zijn conclusie de vraag of de overkapping tegen geringe kosten en inspanning gedemonteerd kan worden niet positief.
6.2
Eiseres verwijst in haar reactie van 6 januari 2020 naar de ter zitting overgelegde verklaring van [naam 3] en de contra-expertise van [naam 4] , die tevens aanwezig was bij de bezichtiging op 19 november 2019.
In de contra-expertise wordt er met nadruk op gewezen dat uit het constateringsrapport blijkt dat de werkzaamheden veelal kunnen worden verricht zonder de overkapping te verwijderen door het plaatsten van steigerplanken of een steiger en dat het voor de hand ligt (een deel van) de werkzaamheden tegelijkertijd uit te voeren. Voorts wordt de wijze waarop en de frequentie waarin onderhoud of werkzaamheden aan de ventilatieroosters en de dakgoot moet worden verricht aan de orde gesteld en worden de geschatte kosten van totaal € 500,- voor ongeveer één keer per 8 jaar (de-)monteren van de overkapping zonder meer aanvaardbaar geacht.
[naam 3] verklaart begin 2018 onderhoud gedaan te hebben aan het dak van de aanbouw van eiseres. Hij zegt dat de platen op de aanbouw zeer eenvoudig te verwijderen zijn om onderhoud te kunnen doen aan de woningen van de steeg. Het voor een onderhoudsklus verwijderen van de dakplaten en het opnieuw aanbrengen is minder dan één uur werk.
Eiseres stelt dat de eigenaar van [perceel] op grond van artikel 5:56 van het BW gehouden is voor noodzakelijk onderhoud van het naburige pand toe te staan dat zijn erf wordt betreden. Daartoe zal de eigenaar van [naam 1] onder meer een schadeloosstelling moeten betalen. Niet valt in te zien dat verlening van een omgevingsvergunning voor de overkapping een evidente privaatrechtelijke belemmering kan opleveren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7.1.1
In de aanvraag omgevingsvergunning heeft eiseres toegelicht ‘dat met de buurman is geregeld dat de verwijderbare dakplaten verwijderd worden, indien de buurman de muur van zijn huis wil onderhouden’.
7.1.2
Artikel 5:56 van het BW luidt als volgt. ‘Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.’
7.1.3
Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274, is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
7.1.4
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter. Voor de bestuursrechter is niet evident dat en of de huidige eigenaar van [perceel] in voorkomend specifiek geval, gelet op het bepaalde in artikel 5:56 van het BW, zal kunnen weigeren zijn medewerking te verlenen en/of dat deze medewerking niet (in rechte) kan worden afgedwongen.
7.2.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn standpunt dat het plegen van onderhoud door [derde partij 1] niet mogelijk is, omdat niet duidelijk is hoe de overkapping precies is geconstrueerd en niet duidelijk is hoe de platen van de overkapping zijn bevestigd en of die verwijderd kunnen worden, geen blijk gegeven van zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten. Op basis van voor verweerder onduidelijke feiten kan geen zorgvuldig besluit worden genomen.
7.2.2
Uit de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat een overkapping wordt aangevraagd met verwijderbare dakplaten. Ter zitting heeft [derde partij 2] verklaard dat de dakplaten eenvoudig weg te halen zijn, dat als er een steiger moet komen ook de opslag weg zal moeten, maar dat zij de kosten daarvoor niet wil dragen.
Uit de door eiseres overgelegde contra-expertise blijkt dat het mogelijk is geweest en zo nodig weer mogelijk is door middel van steigerplaten of steigers onderhoud te verrichten aan de woning van [derde partij 1] zonder de overkapping te verwijderen en dat met het plaatsen van steigers geen onoverkomelijke kosten lijken te zijn gemoeid.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning niet voorzien van een deugdelijke motivering van verweerders standpunt dat niet voldaan is aan de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.1
Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I zal gegrond worden verklaard en bestreden besluit I zal worden vernietigd, omdat het is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het voorgelegde geschil definitief te beslechten. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
8.2
Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat inmiddels een besluit op bezwaar is genomen.
8.3.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,- (1 punt voor het indienen van het beroep niet tijdig, met een waarde per punt van € 525, wegingsfactor 0,5, 1 punt voor het beroep gericht tegen bestreden besluit I en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1 en 1 punt in verband met het beroep gericht tegen bestreden besluit II, met een waarde per punt van € 525,-, wegingsfactor 0,5).
8.3.2
Tevens komen de door eiseres genoemde kosten voor de deskundige, te weten
€ 302,50, voor vergoeding in aanmerking, omdat inschakeling van de deskundige redelijk was en de kosten redelijk zijn.
8.4
De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1877,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier.
De uitspraak is gedaan op 8 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.