ECLI:NL:RBNHO:2020:3738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
C/15/300489 / HA ZA 20-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot rekening en verantwoording in erfrechtelijke geschil tussen broer en zus

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een incidentele vordering tot rekening en verantwoording tussen twee erfgenamen, [eiser] en [gedaagde], die broer en zus zijn. De procedure is gestart door [eiser] met een dagvaarding op 25 februari 2020, waarin hij verzoekt om een vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde], die het beheer van de nalatenschap van hun overleden moeder heeft gevoerd. De moeder, [erflaatster], overleed op 11 februari 2018, en sindsdien zijn beide partijen erfgenamen van haar nalatenschap.

In het incident vordert [eiser] dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om binnen twee weken na het vonnis de gevraagde stukken te verstrekken, waaronder een rekening en verantwoording van het beheer van de boedel en een opgave van de roerende zaken van de moeder. [gedaagde] voert verweer en stelt dat [eiser] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vordering. De rechtbank oordeelt dat [eiser] wel degelijk een grondslag heeft voor zijn vordering op basis van artikel 3:173 van het Burgerlijk Wetboek, dat het recht op rekening en verantwoording regelt.

De rechtbank concludeert dat er geen gesloten stelsel van incidentele vorderingen bestaat en dat de vordering tot rekening en verantwoording kan worden toegewezen. De rechtbank wijst de incidentele vordering toe, maar geeft [gedaagde] een ruimere termijn dan de gevraagde twee weken om aan de vordering te voldoen. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal na het afleggen van de rekening en verantwoording worden voortgezet voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/300489 / HA ZA 20-157
Vonnis in incident van 20 mei 2020
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.J. Drost te Leusden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 februari 2020, tevens houdende de incidentele vordering;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 22 april 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broer en zus.
2.2.
Op 11 februari 2018 is hun moeder, [erflaatster] (hierna: moeder) overleden.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn moeders erfgenamen.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. indien en voor zover de rechtbank in deze procedure vaststelt dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is voltooid, de wijze van vereffening zal bepalen;
II. partijen zal bevelen om (zodra de vereffening is voltooid) over te gaan tot de verdeling van de nalatenschap van moeder en daarbij de volgende werkwijze te hanteren:
a. de saldi op de ervenrekeningen worden aan [eiser] toegedeeld;
b. na overboeking van de saldi dienen de ervenrekeningen te worden opgeheven. Partijen dienen ieder op het eerste verzoek daaraan hun medewerking te verlenen, door bijvoorbeeld de benodigde goedkeuring te geven en de instructies van de bank op te volgen
c. de tot de nalatenschap behorende roerende zaken dienen te worden verdeeld op de wijze zoals in de dagvaarding onder 4.13 genoemd;
Althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze van verdeling;
III. [gedaagde] zal veroordelen om het verschil tussen het aandeel van [eiser] in de boedel en het totaal van de onder II a. bedoelde saldi, aan [eiser] te voldoen;
IV. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis en met de nakosten.

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen om binnen twee weken na afgifte van dit vonnis in incident, de volgende stukken te verstrekken:
a. een rekening en verantwoording van het beheer van de boedel vanaf de sterfdatum van moeder tot heden, met achterliggende verificatoire bescheiden;
b. een opgave van de roerende zaken van moeder. Deze opgave dient te bestaan uit een korte omschrijving van iedere zaak en een foto waarop die zaak duidelijk zichtbaar is. Van de sieraden en ‘kunst en antiek’ dient tevens een waardebepaling te worden verstrekt.
Op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde] na het verstrijken van de voornoemde termijn in gebreke blijft daaraan te voldoen, tot een maximum van € 25.000,-.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] na het overlijden van moeder de boedel heeft beheerd en afgewikkeld. Artikel 3:173 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een deelgenoot rekening en verantwoording kan vorderen van degene die het beheer heeft gevoerd. [eiser] stelt dat de gevorderde informatie noodzakelijk is om vast te stellen of de vereffening is voltooid en te komen tot de verdeling van de nalatenschap. [gedaagde] dient de transacties te verantwoorden door de grondslagen toe te lichten en deze te onderbouwen. De roerende zaken van de nalatenschap heeft [gedaagde] onder zich genomen en in beheer. De door [gedaagde] in de aangifte van de erfbelasting aan de belastingdienst opgegeven waarde daarvan komt niet overeen met die in haar correspondentie.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de incidentele vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] , althans tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] voert aan dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld, althans onderbouwd, op grond waarvan hij meent dat zijn vorderingen bij incident kunnen worden ingesteld. Mogelijk heeft [eiser] bedoeld een provisionele vordering ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in te stellen, maar hij heeft niet voldaan aan de in dat artikel genoemde vereisten.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Anders dan [gedaagde] stelt, heeft [eiser] artikel 3:173 BW in de dagvaarding uitdrukkelijk als grondslag van de vordering vermeld.
5.2.
Op grond van dit artikel kan ieder der deelgenoten van degene onder hen die voor de overige deelgenoten beheer heeft gevoerd, jaarlijks en in ieder geval bij het einde van het beheer rekening en verantwoording vorderen. Vast staat dat [gedaagde] – overigens kennelijk na overleg – het beheer heeft gevoerd over de nalatenschap.
5.3.
De Nederlandse wet kent geen gesloten stelsel van incidentele vorderingen. Dit betekent dat ook een incidentele vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording en een incidentele vordering tot het opmaken van een opgave van de roerende zaken kunnen worden aangemerkt als een incident in de zin van artikel 208 Rv.
5.4.
De rechtbank acht het nuttig en vanuit processueel oogpunt tevens noodzakelijk dat [gedaagde] eerst zal overgaan tot het afleggen van rekening en verantwoording en het opmaken van een opgave van de roerende zaken, zodat op basis daarvan kan worden beslist op de vordering tot verdeling.
5.5.
Dit betekent dat de incidentele vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank aanleiding ziet om [gedaagde] hiervoor een ruimere termijn dan twee weken te geven. De zaak zal hiervoor naar de rol worden verwezen.
5.6.
Voor het opleggen van een dwangsom ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
5.7.
Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat [gedaagde] bij de rekening en verantwoording over de roerende zaken niet méér hoeft te verantwoorden dan zij nu in haar conclusie van antwoord in het incident heeft gedaan.
5.8.
Gelet op de uitkomst zal [gedaagde] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
Het verdere verloop in de hoofdzaak
5.9.
Nadat [gedaagde] heeft voldaan aan de incidentele vorderingen, zal de zaak worden verwezen naar de rol van zes weken later voor conclusie van antwoord. De rechtbank geeft partijen in overweging om die termijn allereerst te benutten om op basis van de af te leggen rekening en verantwoording met elkaar in overleg te treden om tot een minnelijke regeling te komen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
verwijst de zaak naar de
rolzitting van 1 juli 2020voor het nemen van een
akte, waarin [gedaagde] rekening en verantwoording dient af te leggen van het beheer van de boedel vanaf de sterfdatum van moeder tot heden, met onderliggende verificatoire bescheiden;
6.2.
bepaalt dat geen gelegenheid tot het nemen van een antwoord-akte zal worden gegeven, omdat een reactie op de rekening en verantwoording in de hoofdzaak kan worden gegeven;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 543,00,- (salaris advocaat),
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak, nadat [gedaagde] rekening en verantwoording heeft afgelegd zoals hiervoor omschreven, naar de
rol van zes weken laterzal worden verwezen voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CHL