ECLI:NL:RBNHO:2020:3744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
HAA 19/2973
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Lamuadni, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had op 5 juli 2019 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig een besluit had genomen op haar verzoek om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, ingediend op 9 november 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 13 januari 2020 alsnog een beslissing heeft genomen, maar dat deze beslissing te laat kwam. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder in gebreke was gebleven. Eiseres had verweerder op 29 maart 2019 schriftelijk in gebreke gesteld, maar er was geen tijdige beslissing genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is, omdat hij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had beslist. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 262,50 en het griffierecht van € 47,- aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 19/2973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Lamuadni),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 5 juli 2019 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van 9 november 2018.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 19 juli 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 25 juli 2019 en 31 oktober 2019 nadere gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op 29 november 2019 gereageerd.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Verweerder heeft bij brief van 29 november 2019 gereageerd op het schrijven van eiseres van 31 oktober 2019 en 25 juli 2019. Het standpunt dat is ingenomen in het verweerschrift van 19 juli 2019 kan niet worden gehandhaafd. De ingebrekestelling van
29 maart 2019 is bij verweerder bezorgd maar kennelijk in het ongerede geraakt.
De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels bij besluit van 13 januari 2020 een schriftelijke beslissing heeft genomen het verzoek van eiseres.
Gelet op het voorgaande is er voor de rechtbank in ieder geval geen aanleiding meer conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat verweerder alsnog een besluit dient te nemen. Eiseres heeft evenwel nog belang bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep in verband met het niet tijdig beslissen, nu zij bij de rechtbank heeft verzocht om ingevolge artikel 8:55c, van de Awb, de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen.
8. Op grond van artikel 4:13 van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, of, bij het ontbreken van een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven.
9. Eiseres heeft op 9 november 2018 een verzoek om herbeoordeling ingediend. Nu verweerder pas op 13 januari 2020 een schriftelijke beslissing op het verzoek van eiseres heeft genomen, heeft verweerder deze beslistermijn overschreden. De rechtbank constateert voorts dat eiseres verweerder bij brief van 29 maart 2019 heeft meegedeeld dat verweerder in gebreke is. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
10. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
11. Nu vast staat dat verweerder in gebreke was, is verweerder een dwangsom verschuldigd gedurende een periode vanaf twee weken na ingebrekestelling door eiseres tot het moment dat alsnog is beslist op de aanvraag. Voorts dient verweerder de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder bij brief van 29 maart 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat niet binnen twee weken nadien een besluit is genomen op de aanvraag en dat inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
13. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50.
(1 punt, wegingsfactor 0,5).
14. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een
dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.