In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens vertraging van haar vlucht HV6788 van Barcelona naar Eindhoven op 27 mei 2018. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming en vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de Franse luchtverkeersleiding en een capaciteitsprobleem bij de luchtverkeersleiding in Barcelona. De kantonrechter oordeelde dat Transavia voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagier werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter M. M. Kruithof op 8 april 2020.