ECLI:NL:RBNHO:2020:3789

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
C/15/301636 / KG ZA 20-201
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een vonnis in kort geding met betrekking tot de verkoop van een woning door ex-echtgenoten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van 12 maart 2020. Dit vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, betreft de verkoop van een woning die gezamenlijk eigendom is van eiser en gedaagde, die ex-echtgenoten zijn. Eiser stelt dat hij een betalingsregeling heeft getroffen met de Rabobank en dat er geen aanleiding is voor gedwongen verkoop van de woning, aangezien hij deze regeling blijft nakomen. Hij wijst op de noodtoestand waarin hij zich bevindt, omdat hij met zijn gezin op straat zal komen te staan indien de woning op korte termijn door gedaagde wordt verkocht. Daarnaast maakt hij zich zorgen over de gezondheid van zijn hoogzwangere partner in het geval van een gedwongen taxatie en bezichtigingen van de woning.

Gedaagde verzet zich tegen de vordering van eiser en stelt dat zij een verkoopdracht aan een makelaar heeft gegeven en dat de woning binnenkort getaxeerd moet worden. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel eiser nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, deze niet opwegen tegen de belangen van gedaagde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van eiser bij schorsing van de executie niet zwaarder wegen dan die van gedaagde bij de verkoop van de woning. De vordering van eiser wordt dan ook afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/301636 / KG ZA 20-201
Vonnis in kort geding van 8 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.L. Sieval te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Wagemaker te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2020 met producties,
  • de antwoordakte,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de mondelinge behandeling die via een SKYPE-zitting heeft plaatsgevonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
[gedaagde] verbleef tot september 2017 in de woning. Daarna is [eiser] in de woning gaan wonen met zijn huidige partner. Deze partner is thans bijna 40 weken zwanger.
Voorts verblijft de zoon van partijen in de woning. [gedaagde] woont met de twee dochters van partijen elders.
2.3.
Partijen hebben afgesproken dat [eiser] de volledige hypothecaire en zakelijke lasten verbonden aan de woning zou voldoen en dat hij op termijn, wanneer het voor hem financieel mogelijk zou zijn, de woning alsmede de bijbehorende hypotheek zou overnemen.
2.4.
[eiser] is er tot op heden niet in geslaagd om de woning over te nemen.
[gedaagde] is een procedure gestart teneinde de onverdeeldheid van de woning te laten eindigen.
2.5.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 12 maart 2020 is bepaald dat genoemd vonnis binnen vier weken na de betekening daarvan in de plaats treedt van de toestemming van [eiser] om alle verkoophandelingen ten aanzien van de woning te verrichten.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
[eiser] is in hoger beroep gegaan tegen genoemd vonnis van de voorzieningenrechter.
2.7.
[gedaagde] heeft een verkoopdracht aan een makelaar gegeven. De woning dient binnenkort te worden getaxeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 maart 2020, totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan, zulks onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij een betalingsregeling heeft getroffen met de Rabobank (hierna: de bank) en dat de bank schriftelijk aan [eiser] heeft bevestigd dat er geen aanleiding is om de woning gedwongen te verkopen indien [eiser] deze regeling blijft nakomen. Het spoedeisend belang van [gedaagde] om de woning te verkopen is daarmee komen te vervallen, zodat het gewezen vonnis berust op een feitelijke misslag. Daarnaast is er aan de zijde van [eiser] sprake van een noodtoestand, omdat hij met zijn gezin op straat zal komen te staan indien de woning op korte termijn door [gedaagde] zal worden verkocht. Voorts maakt [eiser] zich zorgen over de gezondheid van zijn hoogzwangere partner indien er een gedwongen taxatie zal gaan plaatsvinden, gevolgd door bezichtigingen van de woning door belangstellenden. Het belang van [gedaagde] om tot verdeling over te gaan weegt niet op tegen de noodtoestand die in dat geval aan de zijde van [eiser] zal ontstaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het onderhavige kort geding ligt de vraag voor of de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 maart 2020 gedurende het tussen partijen aanhangige hoger beroep moet worden geschorst.
4.2.
Uitgangspunt is dat een veroordeling die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, hangende een hogere voorziening ten uitvoer moet kunnen worden gelegd.
Indien de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd is uitgesproken - en dus moet worden aangenomen dat nog geen daarop gerichte belangenafweging heeft plaatsgevonden - kan de voorzieningenrechter in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van een vonnis schorsen indien sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.8).
4.3.
Hoewel de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 12 maart 2020 geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, heeft de voorzieningenrechter in genoemd vonnis wel overwogen dat de indeplaatsstelling voor de verkoophandelingen ten aanzien van de woning pas zou plaatsvinden op een termijn van vier weken na de betekening van het vonnis. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand tijdens (een eventueel) hoger beroep en anderzijds het belang van
[gedaagde] bij het ten uitvoer leggen van het vonnis lopende dat hoger beroep. Strikt genomen dient die belangenafweging in het onderhavige kort geding niet nogmaals te worden gemaakt. Nu [eiser] echter feiten en omstandigheden aan zijn vordering tot schorsing van de executie ten grondslag heeft gelegd die bij het geven van de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, kunnen deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.4.
Ook indien echter rekening wordt gehouden met de beperkingen ten gevolge van de coronamaatregelen wegen de belangen van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 maart 2020 niet op tegen de belangen van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van dat vonnis. Van [gedaagde] kan niet gevergd worden dat zij nog langer in een onverdeeldheid blijft. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van
12 maart 2020 rekening gehouden met het feit dat de man nog tenminste dit jaar nodig heeft om de hypotheekachterstand af te lossen, evenals met het feit dat de partner van [eiser] op dat moment hoogzwanger was. Dat de omstandigheden waaronder het verkooptraject zal plaatsvinden nu anders zijn door de maatregelen rond en de risico’s van het coronavirus, leidt niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat, voor zover de verkopend makelaar en eventueel geïnteresseerde kopers de woning moeten betreden, [eiser] en zijn gezin de woning zonder risico enige tijd kunnen (en moeten) verlaten. Een eventuele taxatie en bezichtigingen kunnen, zoals door [gedaagde] ter zitting toegezegd, in overleg worden gepland. In geval van daadwerkelijke verkoop van de woning zal met de datum van levering rekening kunnen worden gehouden met de maatregelen die op dat moment nog van kracht zijn in verband met het coronavirus. Van [gedaagde] mag worden verwacht hiermee rekening te houden, overeenkomstig haar toezegging ter zitting op dit punt.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd indien het geschil voortkomt uit het feit dat partijen gehuwd zijn geweest. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 8 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.LK/JG