In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Claimingo B.V. en Ryanair Limited. Claimingo, een besloten vennootschap gevestigd in Utrecht, heeft een vordering ingediend tegen Ryanair, naar aanleiding van een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Dublin op 6 september 2017. De passagier heeft haar vorderingsrecht aan Claimingo verkocht, waarna deze compensatie heeft verzocht van Ryanair op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Ryanair heeft geweigerd tot betaling over te gaan, met als argument dat de vordering niet rechtsgeldig was overgedragen vanwege een cessieverbod in de algemene voorwaarden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft het verweer van Ryanair verworpen. Eerder was in een vonnis van 22 januari 2020 geoordeeld dat het cessieverbod in de algemene voorwaarden van Ryanair onredelijk bezwarend was en derhalve vernietigd. Dit betekent dat de vordering van de passagier rechtsgeldig aan Claimingo was gecedeerd. De kantonrechter heeft vervolgens vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen, waardoor Ryanair in beginsel gehouden is compensatie te betalen.
Ryanair heeft aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar heeft geen bewijs geleverd ter onderbouwing van deze claim. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Ryanair niet aan haar bewijslast heeft voldaan en heeft het verzoek van Claimingo tot betaling van de hoofdsom toegewezen. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van Claimingo toegewezen, terwijl het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De beschikking is uitgesproken door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en is definitief, aangezien er geen hoger beroep openstaat.