ECLI:NL:RBNHO:2020:3972

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3420
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep werkgever tegen voortzetting WIA-uitkering van werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een beroep van de werkgever tegen de voortzetting van de WIA-uitkering van een werkneemster. De werkneemster was sinds 25 april 2013 ziek en had recht op een WGA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) besloot op 1 november 2017 dat zij met ingang van 2 januari 2018 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van de werkneemster heeft het UWV het primaire besluit herroepen en haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,21%. De werkgever heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet voldeed aan de kwaliteitseisen en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) geen reëel beeld gaf van de belastbaarheid van de werkneemster.

Tijdens de zitting op 21 maart 2019 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid gegeven om nadere stukken in te dienen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat de functies die aan de werkneemster waren geduid, binnen haar belastbaarheid vielen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft waarom een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aan de orde was, en dat de werkneemster geen toestemming had gegeven voor kennisname van haar medische gegevens door de werkgever.

De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. Hofman),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P.A. Haakman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] (Turkije), gemachtigde: [naam 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat mevrouw [derde belanghebbende] (hierna: de werkneemster) met ingang van 2 januari 2018 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 16 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkneemster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster per 2 januari 2018 vastgesteld op 43,21% .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is namens eiseres verschenen mevrouw [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Derde-partij is, met afbericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben nadere stukken en reacties ingediend.
Geen van partijen heeft gebruik gemaakt van het recht op een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek heden gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
De werkneemster is bij eiseres werkzaam geweest in de functie van [functie] voor 24 uur per week. De werkneemster heeft zich op 25 april 2013 ziekgemeld. Per einde wachttijd werd zij voor 80-100% arbeidsongeschikt geacht en in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering), gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
1.2
In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts de beperkingen van de werkneemster vastgelegd in de FML van 30 augustus 2017. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat de werkneemster minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat de werkneemster met ingang van 2 januari 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3
In bezwaar heeft een medische en arbeidskundige herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapportage van 29 mei 2018 tot verdergaande beperkingen. De vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de FML van 29 mei 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt aan de hand van de aangepaste FML tot een aangepaste functieduiding. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt aangepast naar 43,12%.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de werkneemster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster per 2 januari 2018 vastgesteld op 43,21% .
De loonaanvullingsuitkering wordt per 2 januari 2018 ongewijzigd voortgezet.
2.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet voldoet aan de geldende kwaliteitseisen zoals neergelegd in artikel 4, sub b en c van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Ter motivering daarvan wijst eiseres op het feit dat er binnen een tijdsbestek van minder dan 2,5 jaar driemaal een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden waarvan de resultaten zeer uiteenlopen, terwijl de werkneemster zelf kennelijk geen substantiële veranderingen in haar belastbaarheid heeft ervaren. In het bijzonder acht eiseres onvoldoende gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom een urenbeperking geïndiceerd zou zijn, per wanneer die urenbeperking toepasselijk zou zijn en waarom deze moet worden gesteld op 4 uur per dag en 20 uur per week. Het onderzoek is volgens eiseres tevens niet zorgvuldig uitgevoerd en de FML geeft daarom geen reëel beeld van de functionele mogelijkheden van de werkneemster. Het arbeidskundig onderzoek voldoet volgens eiseres ook niet aan de geldende kwaliteitseisen. Dit onderzoek berust in ieder geval niet op een correcte grondslag, zodat de geduide functies niet stroken met de belastbaarheid van de werkneemster.
2.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de stelling van eiseres dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet wordt onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. Ook de stelling dat het arbeidskundig onderzoek niet voldoet aan de geldende kwaliteitseisen acht verweerder niet onderbouwd. Ten aanzien van de aangenomen urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderbouwd dat de standaard Duurbelastbaarheid is gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de uren per dag vooralsnog afgekaderd dienen te worden en dat een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aangenomen moet worden.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven voor kennisname door de werkgeefster van haar medische gegevens. Dit betekent dat de rechtbank de uitspraak – voor zover mogelijk – zo moet formuleren dat de werkgeefster niet via deze uitspraak wordt geïnformeerd over de gezondheidssituatie van de werkneemster. Daarom wordt zo veel mogelijk in algemene termen verwezen naar de klachten van de werkneemster.
3.2
De werkneemster heeft bezwaar ingesteld op de grond dat zij onveranderd volledig arbeidsongeschikt is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar weliswaar gegrond verklaard omdat eiseres meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, doch verweerder heeft eiseres niet gevolgd in haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De werkneemster heeft hiertegen geen zelfstandig beroep ingesteld. Zij voert bij brief van 18 oktober 2018 aan dat er zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat zij zich aansluit bij het bestreden besluit. In een brief van 31 oktober 2018 stelt de werkneemster echter zich niet met het bestreden besluit te kunnen verenigen. Zij acht zich onverminderd 80-100% arbeidsongeschikt en daarnaast meent zij dat de beperkingen duurzaam zijn en zij aanspraak heeft op een IVA-uitkering. De werkneemster verzoekt de rechtbank het bestreden besluit daarom te vernietigen en alsnog te bepalen dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is.
3.3
Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht opent het door de werkgeefster ingestelde beroep voor de werkneemster niet de weg om alsnog een IVA-claim in te dienen. De werkneemster had dan zelfstandig beroep in moeten stellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal de reactie van de werkneemster daarom opvatten als een reactie op de standpunten van eiseres.
3.4
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapportages van de (verzekerings)artsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. In dit verband is relevant dat de primaire arts het dossier bestudeerd heeft, de werkneemster heeft gezien op het spreekuur en een anamnese heeft afgenomen. Ook heeft hij de werkneemster lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en de werkneemster gezien op haar spreekuur. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere informatie van de behandelend sector in haar beoordeling betrokken. Aangenomen moet worden dat zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee over voldoende actuele gegevens beschikten om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van de werkneemster te komen. Het medische onderzoek was dus voldoende zorgvuldig.
3.5
De volgende vraag die voorligt, is of er aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar een nieuwe FML opgesteld. Daarin heeft zij meer beperkingen opgenomen dan de primaire arts had gedaan, waaronder een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat het aannemen van beperkingen is gerelateerd aan het medisch toestandsbeeld van de werkneemster, waarbij een specifieke diagnose niet doorslaggevend is geweest. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Gelet op de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting gaat het alleen nog om de urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
3.6
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling is uitgegaan van de standaard Duurbelastbaarheid. Volgens deze richtlijn kan een urenbeperking worden overwogen op energetische gronden, preventieve gronden en op basis van verminderde beschikbaarheid. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht waarom er reden is voor een urenbeperking. De rechtbank begrijpt de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aldus dat de urenbeperking bij de werkneemster verband houdt met preventieve gronden. Bij de werkneemster is sprake van een combinatie van aandoeningen, waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting, in die zin dat bij overschrijding van de mogelijkheden een psychiatrisch toestandsbeeld kan ontstaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van het toestandsbeeld van de werkneemster ten tijde van de hoorzitting en de in het verleden opgedane ervaringen de duurbelasting voor de werkneemster ingeschat op 4 uur per dag en 20 uur per week. Hierbij is ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de medische toestand van de werkneemster op datum in geding nog niet voldoende stabiel is, blijkens de aanpassing van medicatie. Ook wordt in dit verband opgemerkt dat de werkneemster zich soms wat lijkt te overschatten en te overvragen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking in de aangenomen mate aan de orde is.
4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
5. Eiseres heeft geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingediend ten aanzien van de geduide functies. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van de werkneemster, vallen binnen haar belastbaarheid zoals vastgesteld in de FML en dus geschikt zijn. Dit betekent dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand kan houden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voorzover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.