ECLI:NL:RBNHO:2020:4023

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/15/300981 / KG ZA 20-173
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de uitvoerbaarheid van een notariële akte van levering en de verbeurdverklaring van een boete

In deze zaak heeft de deurwaarder, mr. O.J. Boeder, op verzoek van eiseres, een kort geding aangespannen om te bepalen of hij de grosse van een notariële akte van levering van 13 maart 2001 aan gedaagde kan executeren. Eiseres heeft de deurwaarder verzocht om over te gaan tot betekening en executie van een boete van € 453.780,00, die volgens haar is verbeurd op basis van de notariële akte. Gedaagde heeft echter betwist dat de akte als executoriale titel kan dienen voor de boetevordering en heeft aangevoerd dat de boete niet is verbeurd.

De mondelinge behandeling vond plaats op afstand vanwege de coronamaatregelen, waarbij beide partijen hun pleitnota's hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of de deurwaarder de akte ten uitvoer kan leggen. Hierbij is vastgesteld dat er geen voldoende bewijs is dat gedaagde het onroerend goed vóór 1 mei 2011 heeft verkocht, wat een voorwaarde is voor de verbeurdverklaring van de boete. De voorzieningenrechter concludeert dat de grosse van de notariële akte onder de geschetste omstandigheden niet kan worden gebruikt als executoriale titel voor de incasso van de boete.

De rechter heeft eiseres in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.284,00. Het vonnis is uitgesproken op 9 juni 2020 door mr. A.H. Schotman, en is uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/300981 / KG ZA 20-173
Vonnis in kort geding van 9 juni 2020
in de door:
mr. O.J. Boeder (gerechtsdeurwaarder bij Boeder Incasso)
gevestigd te Haarlem,
op grond van artikel 438 lid 4 Rv aanhangig gemaakte zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.J. ten Seldam te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal ex artikel 438 lid 4 Rv
  • de mondelinge behandeling, die vanwege het beleid van de rechtbank om ter bestrijding van de verspreiding van het Covid-19 (Corona) virus fysieke zittingen en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid van contact tussen procesdeelnemers zoveel mogelijk te vermijden, op afstand heeft plaatsgevonden, door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype)
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde].

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft deurwaarder Boeder (hierna: de deurwaarder) op 2 januari 2020 verzocht over te gaan tot betekening van de grosse van een notariële akte van levering van 13 maart 2001 aan [gedaagde], en over te gaan tot executie en beslaglegging van de boete ten bedrage van € 453.780,00, zoals vermeldt in artikel 8 van de akte.
2.2.
Na de betekening op 16 januari 2020 heeft [gedaagde] betwist dat genoemde grosse als executoriale titel voor de genoemde boetevordering kan worden gebruikt. Ook betwist hij dat de boete is verbeurd.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1.
De deurwaarder heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend met de vraag of de hem door [eiseres] met een beroep op zijn ministerieplicht ter hand gestelde grosse van de notariële akte die is verleden op 13 maart 2001, ten uitvoer mag worden gelegd, en zo ja, tot welk bedrag.
3.2.
Bij de beantwoording van deze vraag dient uitgangpunt te zijn dat bij de tenuitvoerlegging van executoriale titels geen twijfel mag bestaan dat de titel deze in voldoende mate legitimeert.
3.3.
De in dit geding beoogde executie strekt tot incasso van de in artikel 8 van de genoemde notariële akte neergelegde boete. Die boete is gesteld op niet-nakoming van de in hetzelfde artikel neergelegde meerwaardeclausule. Van die niet-nakoming kan, gelet op de duidelijke tekst van de akte, alleen sprake zijn indien [gedaagde] het onroerend goed heeft verkocht vóór 1 mei 2011.
3.4.
[gedaagde] heeft een koopovereenkomst overgelegd die is gedateerd 1 september 2011. Dat duidt er niet op dat er sprake is van verkoop op een eerdere datum. Ook andere uit de stukken blijkende omstandigheden bieden niet de vereiste zekerheid dat van niet nakoming van de meerwaardeclausule sprake is. Het verlenen van een optie leidt eerst tot vervreemding op het moment waarop de optie wordt uitgeoefend. Gesteld noch gebleken is dat dit vóór 1 mei 2011 is gebeurd. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken niet dat van een optie in strikte of eigenlijke zin sprake is, nu niet vast staat dat daarbij de verkoopprijs is vastgelegd.
3.5.
Voor zover [eiseres] zich erop beroept dat de boete ook wordt verbeurd indien omtrent de gang van zaken voorafgaand en rond de genoemde verkoop niet, niet tijdig of niet toereikend informatie wordt verschaft, berust die opvatting naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op een veel te ruime lezing van de akte. En zelfs wanneer dit anders zou zijn biedt de akte in dat geval geen executoriale titel voor de boete, omdat niet wordt voldaan aan de eis dat de te executeren vordering in de akte met voldoende bepaaldheid moet zijn omschreven.
3.6.
De beslissing luidt dan ook dat de grosse onder de geschetste omstandigheden niet kan worden gebruikt als executoriale titel ter incasso van boete.
3.7.
De kosten van het geding dienen voor rekening van [eiseres] te komen. Die kosten worden begroot op:
griffierecht € 304,00
salaris advocaat
€ 980,00
totaal € 1.284,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
bepaalt dat de grosse van de notariële akte van 13 maart 2001 onder de geschetste omstandigheden niet kan worden gebruikt als executoriale titel ter incasso van boete.
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.284,00.
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 9 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: