ECLI:NL:RBNHO:2020:4025
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak en de toelaatbaarheid van het verweerschrift
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2019. Eiser, eigenaar van een woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik vastgestelde WOZ-waarde van € 190.000. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van maximaal € 160.000, onderbouwd met verkoopgegevens van vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2018 was en dat de heffingsambtenaar de waarde had vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
Tijdens de zitting, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser aangevoerd dat het verweerschrift van de verweerder te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, omdat partijen in de bezwaarfase al uitvoerig argumenten hadden gewisseld. De rechtbank concludeerde dat het verweerschrift toelaatbaar was.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig gewogen. Eiser had verschillende vergelijkingsobjecten aangedragen, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.