ECLI:NL:RBNHO:2020:4059

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
8416053 / AO VERZ 20-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ontvreemding van goederen door werknemer

In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet door de besloten vennootschap Autodemontagebedrijf De Ooievaar B.V. De verzoeker, die sinds 14 juli 2014 in dienst was als APK-keurmeester en meewerkend voorman, werd op 14 maart 2020 ontslagen wegens het ontvreemden van velgen en banden van een gedemonteerde auto. De kantonrechter heeft op 27 mei 2020 een zitting gehouden waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De verzoeker stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat De Ooievaar niet onverwijld had gehandeld en er geen dringende reden voor het ontslag zou zijn. De verwerende partij voerde aan dat het ontslag terecht was, gezien de omstandigheden van de ontvreemding en de ernst van de feiten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de verzoeker de velgen/banden zonder toestemming onder zijn auto had geplaatst en geen bewijs kon leveren van toestemming van zijn leidinggevende. De persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, zoals zijn leeftijd en gezondheid, werden niet als voldoende gewichtige redenen gezien om het ontslag te vernietigen. Het verzoek om wedertewerkstelling en de toekenning van een billijke vergoeding werd afgewezen, maar de kantonrechter heeft De Ooievaar wel veroordeeld tot het verstrekken van de salarisstroken van de verzoeker vanaf januari 2020 tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden voor rekening van de verzoeker gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8416053 / AO VERZ 20-22 (SJ)
Uitspraakdatum: 17 juni 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A. Lof
tegen
de besloten vennootschap Autodemontagebedrijf De Ooievaar B.V.,
gevestigd te Blokker
verwerende partij
verder te noemen: De Ooievaar
gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, primair om vernietiging van het ontslag op staande voet met wedertewerkstelling, en subsidiair om vernietiging van het ontslag op staande voet met toekenning van onder meer een billijke vergoeding en een transitievergoeding. Ook is een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen. De Ooievaar heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 27 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij brieven van 19 mei 2020 en 26 mei 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De Ooievaar houdt zich onder meer bezig met de inkoop van auto’s, die worden gedemonteerd en waarvan de onderdelen worden verkocht. Daarnaast worden APK-keuringen verricht.
2.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedag] 1954, is sinds 14 juli 2014 in dienst bij De Ooievaar. De functie van [verzoeker] is APK-keurmeester en meewerkend voorman van de werkplaats met een maandsalaris van € 2.244,29 netto excl. 8% vakantietoeslag.
2.3
Op 9 oktober 2019 is [verzoeker] ziek gemeld in verband met een heupoperatie die op 16 oktober 2019 heeft plaatsgevonden.
2.4.
In december 2019 is [verzoeker] voor halve dagen gaan re-integreren. Vanaf 12 januari 2020 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden verder opgebouwd en eind januari 2020 is hij weer volledig aan het werk gegaan.
2.5.
Op 4 maart 2020 heeft [verzoeker] een gesprek gehad met [XX] (hierna: [XX] ), bedrijfsleider bij De Ooievaar, en [YY] (hierna: [YY] ), zoon van de eigenaar van De Ooievaar en werknemer van De Ooievaar. Na dit gesprek heeft [YY] aan [verzoeker] meegedeeld dat hij op non-actief is gezet.
2.6.
Bij brief van 14 maart 2020 heeft De Ooievaar aan [verzoeker] geschreven dat hij op staande voet is ontslagen omdat [verzoeker] zich, voor zover hier van belang, schuldig heeft gemaakt aan het ontvreemden van producten van De Ooievaar door het plaatsen van de velgen/banden van een gedemonteerde Renault Captur onder zijn eigen auto zonder medeweten van een eindverantwoordelijke en zonder betaling.
2.7.
Op 23 maart 2020 heeft De Ooievaar een bedrag van € 2.210,41 aan [verzoeker] betaald onder de vermelding ‘crediteurenbetaling’.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en De Ooievaar primair te veroordelen om
- [verzoeker] binnen twee weken na de te wijzen beschikking toe te laten tot de bedongen werkzaamheden onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat De Ooievaar daarmee in gebreke blijft;
- tot doorbetaling van loon vanaf 15 maart 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% als bedoeld in artikel 7:625 BW.
Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht om De Ooievaar te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 25.000,- netto, de wettelijke transitievergoeding, en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.847,67 netto incl. 8% vakantietoeslag.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. [verzoeker] stelt dat niet is voldaan aan de eis van onverwijldheid omdat De Ooievaar niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. De Ooievaar schrijft in de brief van 14 maart 2020 zelf dat zij al op 19 februari 2020 heeft geconstateerd dat de velgen/banden onder de auto van [verzoeker] zaten, maar zij heeft tot 4 maart 2020 gewacht met het instellen van een nader onderzoek en tot 14 maart 2020 met het geven van ontslag op staande voet. Voorts stelt [verzoeker] dat het in het gesprek op 4 maart 2020 uitsluitend ging over de velgen/banden, terwijl in de brief van 14 maart verschillende andere verwijten aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Ook ontbeert het ontslag op staande voet naar de mening van [verzoeker] een geldige dringende reden. [verzoeker] stelt dat hij de velgen/banden niet heeft ontvreemd. Hij stelt dat hij de velgen/banden in overleg met [XX] apart heeft laten zetten in de werkplaats en dat hij met [ZZ] (lees: [ZZ] , hierna: [ZZ] ) heeft besproken wat de velgen/banden zouden moeten kosten. [verzoeker] stelt dat hij de velgen/banden begin februari 2020 onder zijn auto heeft gezet. [verzoeker] stelt dat hij [XX] heeft gemeld dat hij in afwachting was van de factuur. Volgens [verzoeker] heeft hij de velgen/banden in goed onderling overleg gekocht met de uitdrukkelijke bedoeling om daarvoor te betalen. Daarnaast stelt [verzoeker] dat bij de vraag of er sprake is van een dringende reden ook zijn persoonlijke omstandigheden, zoals in dit geval zijn leeftijd en zijn gezondheidstoestand, dienen te worden meegewogen. [verzoeker] stelt dat de kans groot is dat hij tot aan zijn AOW-leeftijd werkloos zal blijven, hetgeen leidt tot inkomensverlies en pensioenschade vanwege het ontstaan van een pensioengat.

4.Het verweer

4.1.
De Ooievaar verweert zich tegen het verzoek en voert – samengevat – aan dat [verzoeker] wel degelijk terecht wegens een dringende reden op staande voet is ontslagen. [verzoeker] wordt verweten dat hij de velgen/banden van een gedemonteerde Renault zonder overleg en instemming van zijn leidinggevende onder zijn eigen auto heeft gezet en dat [verzoeker] toen hij daarover werd gevraagd een valse verklaring heeft afgelegd. De Ooievaar voert verder aan dat niemand in het bedrijf bekend is met een verzoek van [verzoeker] om een factuur betreffende de velgen/banden en dat [verzoeker] als Hoofd Werkplaats (lees: meewerkend voorman van de werkplaats) ook zelf facturen kan uitschrijven en dit in overleg met zijn leidinggevende had kunnen doen. De Ooievaar wijst op de overgelegde verklaringen van [AA] (hierna: [AA] ), [XX] en [ZZ] .
De Ooievaar voert aan de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] te hebben betrokken. Volgens De Ooievaar hebben deze onvoldoende gewicht in de schaal gelegd, gelet op de ernst van de feiten. De Ooievaar voert aan dat zij, mede gelet op de aard van haar onderneming en de positie van [verzoeker] , een zwaarder wegend belang heeft om diefstal en fraude door haar eigen werknemers zo veel mogelijk te voorkomen en tegen te gaan.
4.2.
Verder voert De Ooievaar aan dat aan de eis van onverwijldheid is voldaan. Toen het geval omtrent de velgen/banden bij de leiding van De Ooievaar begin maart bekend werd, is [verzoeker] op 4 maart 2020 uitgenodigd voor een gesprek. Na dat gesprek is [verzoeker] op non-actief gezet, zodat De Ooievaar een intern onderzoek kon doen. Op 10 maart 2020 is vergeefs gepoogd de zaak minnelijk op te lossen via een vaststellingsovereenkomst. Toen het onderzoek was afgerond, is [verzoeker] op 14 maart 2020 op staande voet ontslagen. Dat is derhalve binnen 10 dagen nadat de leiding van De Ooievaar kennis had genomen van het verweer van [verzoeker] .
4.3.
Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt, dan verzoekt De Ooievaar bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, primair vanwege verwijtbaar handelen c.q. de e-grond en subsidiair vanwege het vertrouwensbeginsel c.q. de g-grond.

5.De beoordeling

5.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat De Ooievaar aan het ontslag op staande voet alleen de door De Ooievaar gestelde ontvreemding van de velgen/banden door [verzoeker] ten grondslag heeft gelegd. Gelet op het verhandelde ter zitting – de kantonrechter wijst op de door [verzoeker] overgelegde pleitnotities – is gebleken dat [verzoeker] er ook vanuit is gegaan dat dit de enige ontslaggrond is. De overige in de brief van 14 maart 2020 genoemde verwijten en de daartegen door [verzoeker] aangevoerde verweren laat de kantonrechter daarom buiten beschouwing. Verder heeft de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat het ontslag te maken heeft met de op handen zijnde sluiting van de werkplaats, zoals [verzoeker] suggereert. De Ooievaar heeft onweersproken gesteld dat het haar voorkeur heeft om al het personeel te behouden en dat voor iedere werknemer een vervangende functie is. Ook begrijpt de kantonrechter uit het verhandelde ter zitting dat [verzoeker] zijn verzoek om wedertewerkstelling niet langer handhaaft omdat hij geen mogelijkheden meer ziet om terug te keren (in een vervangende functie).
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet door De Ooievaar moet worden vernietigd en of De Ooievaar moet worden veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding en/of een transitievergoeding en/of een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
5.3.
Volgens de regels voor ontslag op staande voet in het Burgerlijk Wetboek is dit ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat (artikel 7:677 lid 1 BW). In de wet worden voorbeelden genoemd van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt (artikel 7:678 lid 2, onderdeel d, BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] op zichzelf terecht stelt dat een ontslag op staande voet volgens artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek onverwijld moet worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Aan die eis is in dit geval ook voldaan. De kantonrechter betrekt hierbij het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de kantonrechter gebleken dat de leiding van De Ooievaar op 4 maart 2020 een gesprek heeft gehad met [verzoeker] over de velgen/banden. Naar aanleiding daarvan heeft de leiding van De Ooievaar onderzoek gedaan naar de feitelijke gang van zaken en is in dat verband navraag gedaan bij [AA] , [XX] en [ZZ] , die een schriftelijke verklaring hebben opgesteld. Vervolgens hebben partijen geprobeerd om er samen uit te komen en heeft De Ooievaar in dat kader op 5 maart 2020 en 10 maart 2020 met (de echtgenote van) [verzoeker] gesproken en een voorstel gedaan. Toen bleek dat een minnelijke oplossing niet kon worden bereikt, heeft De Ooievaar bij brief van 14 maart 2020 het ontslag op staande voet gegeven. Gelet hierop is het ontslag naar het oordeel van de kantonrechter onverwijld gegeven en is de reden daarvoor ook onverwijld meegedeeld.
5.5.
[verzoeker] stelt nog dat uit de brief 14 maart 2020 blijkt dat De Ooievaar al op 19 februari 2020 op de hoogte was van het feit dat de velgen/banden door [verzoeker] onder zijn auto zijn gezet. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de door [verzoeker] aangehaalde zinsnede echter niet zonder meer dat de leiding van De Ooievaar ook hiervan op de hoogte was. Hierbij heeft de kantonrechter betrokken dat de verklaring van [AA] dat hij op 19 februari 2020 er van op de hoogte is gekomen dat de velgen/banden onder de auto van [verzoeker] zaten, dat hij hierover [verzoeker] heeft bevraagd en dat het antwoord van [verzoeker] maakte dat de zaak voor [AA] was afgedaan. Door [verzoeker] is dit als zodanig niet (voldoende) gemotiveerd weersproken. Dat het verhaal vervolgens in het bedrijf van De Ooievaar is gaan rondzingen, waarna het uiteindelijk eind februari/begin maart bij de leiding terecht kwam, acht de kantonrechter in dit licht dan ook niet onaannemelijk en doet aan de onverwijldheid dan ook niet af.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het niet ongebruikelijk is dat werknemers van De Ooievaar spullen van De Ooievaar kopen voor eigen gebruik. Hiervoor wordt toestemming van de leidinggevende gevraagd. Volgens [verzoeker] is in onderhavige zaak sprake van een dergelijke situatie. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt het dan ook op de weg van [verzoeker] om aan te tonen dat deze toestemming is verleend.
5.7.
Niet in geschil is dat [verzoeker] een set velgen/banden die behoorden tot de voorraad van De Ooievaar onder zijn auto heeft gezet. [verzoeker] stelt dat hij dit met toestemming van [XX] heeft gedaan en dat hij met [ZZ] heeft gesproken over de te betalen prijs. Deze stelling heeft De Ooievaar weerlegd middels de overgelegde verklaringen van [XX] en [ZZ] . Zij verklaren dat er geen afspraken met [verzoeker] zijn gemaakt met betrekking tot de velgen/banden. Het is dan vervolgens aan [verzoeker] om deze verklaringen te ontkrachten. Daarin is hij niet geslaagd. De enkele betwisting van de verklaringen is immers niet toereikend. De stelling van [verzoeker] ter zitting dat hij de velgen/banden op 4 februari 2020 in zijn pauze in de werkplaats onder de auto heeft gezet en dat zijn collega’s [BB] , [CC] en [DD] daarbij aanwezig waren, maakt dit oordeel niet anders. Hieruit kan namelijk niet worden afgeleid dat [verzoeker] de velgen/banden met toestemming van zijn leidinggevende onder zijn auto heeft geplaatst. Onder deze omstandigheden houdt de kantonrechter het ervoor dat door De Ooievaar aan [verzoeker] geen toestemming is verleend.
5.8.
In dit kader acht de kantonrechter verder van belang dat onweersproken is dat betaling van de velgen/banden door [verzoeker] tot op dit moment is uitgebleven. [verzoeker] stelt weliswaar dat hij altijd de intentie heeft gehad om de velgen/banden te betalen na ontvangst van een factuur en dat hij een paar keer om een factuur heeft gevraagd, maar deze stelling heeft De Ooievaar gemotiveerd weersproken en is weerlegd door De Ooievaar middels de verklaringen van [XX] en [ZZ] . Bovendien valt niet in te zien waarom pas na de ontvangst van een factuur tot betaling zou worden overgegaan. [verzoeker] haalt in dit verband ter zitting aan dat hij in 2015 een auto van De Ooievaar heeft gekocht, deze cash heeft betaald en hiervoor ondanks verzoek daartoe geen factuur heeft gekregen, zodat hij geen betalingsbewijs had. Dit acht de kantonrechter niet steekhoudend. Te meer omdat de auto door De Ooievaar op naam van [verzoeker] is overgezet. Daarbij is gesteld noch gebleken dat de betaling van de velgen/banden niet per overschrijving met betalingskenmerk mogelijk was. [verzoeker] had om iedere schijn van een wederrechtelijke toe-eigening te voorkomen naar het oordeel van de kantonrechter juist moeten afzien van het plaatsen van de velgen/banden dan wel van te voren tot betaling moeten overgaan. Dat [verzoeker] dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
5.9.
De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [verzoeker] de velgen/banden van De Ooievaar heeft ontvreemd, hetgeen als diefstal is aan te merken, en acht dit een voldoende dringende reden voor een ontslag op staande voet.
5.10.
Gezien de aard en de ernst van de dringende reden, is de kantonrechter van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , zoals onder meer zijn leeftijd, zijn gezondheid en de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] aan de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet niet afdoen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft De Ooievaar, mede gelet op de aard van haar onderneming en de positie van [verzoeker] als APK-keurmeester en meewerkend voorman van de werkplaats, het belang om diefstal door haar eigen werknemers zo veel mogelijk te voorkomen en tegen te gaan, zwaarder mogen laten wegen.
5.11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om [XX] en [ZZ] als getuige te horen. Daarvoor heeft [verzoeker] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door De Ooievaar, te weinig gesteld.
5.12.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van dat ontslag, de toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden afgewezen.
5.13.
Ook het verzoek om De Ooievaar te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [verzoeker] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent ook dat de transitievergoeding niet verschuldigd is.
5.14.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding (artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.15.
[verzoeker] de kantonrechter nog verzocht om De Ooievaar te veroordelen tot verstrekking van de salarisstroken vanaf januari 2020 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Tegen dit deel van het verzoek heeft De Ooievaar geen verweer gevoerd, zodat dit deel voor toewijzing in aanmerking komt.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van De Ooievaar worden vastgesteld op € 720,00.
Het tegenverzoek5.17. De Ooievaar verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het geval de vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen.
5.18.
Nu op het verzoek van [verzoeker] is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dat de arbeidsovereenkomst daarmee is geëindigd, is de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingediend niet vervuld. Op het tegenverzoek hoeft daarom niet te worden beslist.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van De Ooieveaar omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] op nihil worden gesteld, omdat [verzoeker] ten aanzien van het tegenverzoek van De Ooievaar geen verweerschrift heeft ingediend.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst toe het verzoek om De Ooievaar te veroordelen tot verstrekking aan [verzoeker] van de loonstroken vanaf januari 2020 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd;
6.2.
wijst het verzoek voor het overige af;
6.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van De Ooievaar tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
Het tegenverzoek
6.4.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.5.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van De Ooievaar vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter en op 17 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter