ECLI:NL:RBNHO:2020:4091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2426
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met schrapping van tableau van de Nederlandse orde van advocaten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een advocaat-stagiaire die met ingang van 3 juni 2020 van het tableau van de Nederlandse orde van advocaten zou worden geschrapt. Het primaire besluit tot schrapping werd op 2 april 2020 genomen, waarna de verzoeker bezwaar maakte en een verzoek om voorlopige voorziening indiende. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard, in stand kon blijven. De verzoeker had aangevoerd dat de schrapping in strijd was met het Unierechtelijk proportionaliteitsbeginsel en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoeker gedurende drie jaar en zes maanden voorwaardelijk als advocaat was ingeschreven zonder de vereiste stageverklaring te overleggen, wat volgens de Advocatenwet leidde tot zijn schrapping. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toepassing van de wet door de algemene raad correct was en dat er geen aanleiding was om van de gebruikelijke termijn van twee maanden af te wijken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2426
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.M.J. Anneveld),
en

de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Veenboer).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij met ingang van 3 juni 2020 wordt geschrapt van het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting met instemming van partijen op 25 mei 2020 plaatsgevonden met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen. Verzoeker heeft deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Op 17 augustus 2016 is verzoeker beëdigd als advocaat-stagiaire en (voorwaardelijk) ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten. Op 30 augustus 2019 is besloten tot verlenging van de stage van verzoeker met een termijn van zes maanden, tot 17 februari 2020.
3. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij met ingang van 3 juni 2020 van het tableau wordt geschrapt. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker gedurende een tijdvak van drie jaar en zes maanden voorwaardelijk als advocaat ingeschreven heeft gestaan, zonder dat een verklaring als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Advocatenwet kan worden overgelegd. In dat geval schrijft artikel 8c, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Advocatenwet imperatief schrapping voor. Verweerder heeft wel beleidsvrijheid waar het betreft het moment van het feitelijk ingaan van de schrapping. Verweerder ziet geen aanleiding om van de gebruikelijk termijn van twee maanden af te wijken.
4.1
Verzoeker vraagt om schorsing van het bestreden besluit totdat op het beroep is beslist of totdat de raad van de orde van advocaten Midden-Nederland op zijn verzoek om goedkeuring van de stage en de beoogd patroon heeft beslist, zodat verzoeker de gelegenheid krijgt om zijn stage af te maken onder begeleiding van een nieuwe patroon. Hij voert daartoe aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het Unierechtelijk proportionaliteitsbeginsel, de Dienstenrichtlijn en het Handvest voor de grondrechten. Ook heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van verzoeker door niet af te wijken van de bestendige gedragslijn dat de schrapping wordt uitgevoerd twee maanden na het besluit tot schrapping.
4.2
Op grond van artikel 8c, eerste lid, onderdeel c, onder 1
°,van de Advocatenwet schrapt de secretaris van de algemene raad de advocaat die op het tableau is ingeschreven in geval hij, hetzij onafgebroken, hetzij met onderbrekingen, gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat ingeschreven heeft gestaan zonder dat de verklaring als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, kan worden overlegd.
Op grond van artikel 8c, derde lid, van de Advocatenwet wordt voornoemd tijdvak verlengd met de duur dat de stage is verlengd.
Op grond van artikel 8c, vierde lid, van de Advocatenwet geschiedt de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde schrapping middels een beschikking van de algemene raad met ingang van een tijdstip dat ten minste twee maanden en ten hoogste zes maanden na de datum van de beschikking gelegen is. Van de beschikking wordt gelijktijdig mededeling gedaan aan de betrokken advocaat, diens patroon, de raad van de orde in het arrondissement waar de advocaat kantoor houdt en aan het openbaar ministerie.
Op grond van artikel 9b, vijfde lid, van de Advocatenwet wordt van het met gunstig gevolg voltooien van de stage door de raad van de orde in het arrondissement een verklaring aan de stagiaire verstrekt.
4.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder artikel 8c, eerste lid, onderdeel c, onder 1, van de Advocatenwet op de juiste wijze toegepast. Het is een dwingendrechtelijke bepaling waarbij verweerder geen beleidsvrijheid heeft. Nu verzoeker drie jaar en zes maanden voorwaardelijk op het tableau ingeschreven heeft gestaan, zonder dat hij een stageverklaring kan overleggen, is verweerder gehouden verzoeker te schrappen. Bij de toepassing van artikel 8c, vierde lid, van de Advocatenwet heeft verweerder wel enige ruimte om individuele omstandigheden te betrekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gebruikelijke termijn van twee maanden volstaat omdat alle dossiers van verzoeker inmiddels zijn overgedragen, hetgeen door verzoeker niet is betwist, en in het belang van verzoekers (voormalige) cliënten geen noodzaak bestaat om een langere termijn dan twee maanden aan te houden. Bovendien maakt de verlenging van deze termijn met vier maanden niet dat het besluit tot schrapping van de baan is, aangezien de termijn waarbinnen verzoeker een stageverklaring moet overleggen hoe dan ook is verstreken. Verder leent deze procedure zich niet voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit is genomen in strijd met het Unierechtelijk proportionaliteitsbeginsel, de Dienstenrichtlijn en het Handvest voor de grondrechten. Dat kal in de bodemprocedure aan de orde komen.
5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit in beroep in stand blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.