In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van zijn vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een reis van Amsterdam naar Bakoe via Frankfurt op 19 juni 2019. Door een vertraging van vlucht LH989, die de passagier van Amsterdam naar Frankfurt vervoerde, miste hij zijn aansluitende vlucht naar Bakoe. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00, plus bijkomende kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk weersomstandigheden die de luchtverkeersleiding in Frankfurt dwongen om de vlucht LH988, die aan LH989 voorafging, te vertragen. Lufthansa stelde dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier voldoende overstaptijd had ingepland. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa inderdaad kon aantonen dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden en dat deze omstandigheden doorwerkten naar de vlucht van de passagier.
De kantonrechter wees de vordering van de passagier af, omdat Lufthansa niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de vertraging die het gevolg was van de buitengewone omstandigheden. De passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Lufthansa. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter L.M. de Vries op 27 mei 2020.